De verzekerde geruststellen

Levensverzekeringen vormen de basis van elk financieel plan en zorgen ervoor dat de activa veiliggesteld worden en de gezinsleden beschermd. Het Luxemburgse systeem van de “Veiligheidsdriehoek” is bedoeld als een uitmuntend model om beleggers te beschermen en maakt deel uit van het bredere “bescherming-voor-iedereen-beginsel” van het land.

Het rechtskader van de Luxemburgse levensverzekeringssector behoedt de verzekeringnemers voor inbeslagname van polisclaims door derde partijen en biedt dankzij de veiligheidsdriehoek (cf. infra) tevens een optimale bescherming tegen onder andere het bankroet van de verzekeringsmaatschappij.

Veiligheidsdriehoek

De Veiligheidsdriehoek is het fundament geweest van Luxemburg als toonaangevend Europees centrum voor levensverzekeringen. Het is een wettelijk mechanisme dat bedoeld is om de verzekeringnemer te beschermen door een strikte controle mogelijk te maken op de wijze waarop zijn vermogen kan worden aangehouden en gebruikt. Het is gebaseerd op een deposito-overeenkomst met drie partijen, ondertekend door de toezichthouder uit de sector, het Commissariat aux Assurances, de levensverzekeringsmaatschappij en de bewaarnemende bank: de drie hoeken van de driehoek.

 

•  De verzekeraar moet alle activa die verband houden met levensverzekeringspolissen deponeren bij een onafhankelijke bewaarnemende bank. De activa van de verzekeringnemer moeten worden gescheiden van die van de verzekeringsmaatschappij en ook van die van de bank zelf.
•  De toezichthouder keurt de bewaarnemende bank goed en heeft bevoegdheden inzake toezicht, onderzoek en sancties, met inbegrip van de bevoegdheid om de activa van een levensverzekeringsmaatschappij te bevriezen als hij een aanzienlijk risico vaststelt.

Bescherming tegen het faillissement van de verzekeraar

Als de verzekeringsmaatschappij in financiële problemen komt, kan het CAA zijn bevoegdheden gebruiken om verzekeringnemers te beschermen tegen verlies, bijvoorbeeld door de gescheiden rekeningen van verzekeringnemers en begunstigden te bevriezen. Dat betekent dat er geen verdere transacties met betrekking tot de rekeningen mogen worden uitgevoerd zonder toestemming van de toezichthouder. Het kan ook liquide middelen verkopen of een hypotheek op vaste activa registreren.

Verzekeringnemers genieten een zogenaamd ‘superprivilege’: absolute voorrechten ten opzichte van de activa op afzonderlijke rekeningen, waardoor zij voorrang hebben op alle andere schuldeisers van de verzekeringsmaatschappij.

Als er onvoldoende activa op de gescheiden rekeningen staan, hebben verzekerden extra voorrechten op het eigen vermogen van de verzekeringsmaatschappij, maar alleen na juridische en liquidatiekosten, vorderingen van werknemers en aansprakelijkheid bij ongevallen, en door de nationale overheid en lokale overheden geheven kosten.

Bescherming tegen beslag op polisclaims door derde partijen

De rechten om de polis af te kopen, vooruit te betalen en te verpanden behoren uitsluitend toe aan de verzekeringnemer en kunnen niet in beslag worden genomen door een derde schuldeiser. Indien een verzekeringnemer een onbetaalde schuld heeft, kan de schuldeiser de polis niet in beslag nemen of de houder dwingen deze af te kopen.

De schuldeisers van de verzekeringnemers kunnen weliswaar verhaal halen bij de verzekeringsmaatschappij om hun vordering te innen, maar zij zullen geen betaling ontvangen, tenzij de verzekeringnemer uit vrije wil beslist om de polis af te kopen.

Versterking van het beschermingskader

Dat fundamentele kader is onlangs nog verder aangescherpt met nieuwe regels die de bescherming op één lijn brengen met enerzijds het risicoprofiel en anderzijds de beleggingsstrategie van de verzekeringnemer. Terwijl verzekeringnemers gelijk werden behandeld, ongeacht of zij kozen voor een risicovolle/hoogrendements- of een voorzichtige beleggingsstrategie onder de vorige regeling, wordt nu elke polis beschouwd als een individuele cel waarin het superprivilege wordt uitgeoefend, in plaats van alle activa van de verzekeringnemer samen te beschouwen.

De wijzigingen illustreren hoe de overheid voortdurend streeft naar een maximale bescherming van de Luxemburgse levensverzekeringnemers. Bij levensverzekeringen gaat het immers om veiligheid en gemoedsrust, ongeacht de toekomst.

Belangrijke punten:

•  De Luxemburgse Veiligheidsdriehoek is ontworpen als uitmuntend model voor de bescherming van beleggers in Europa.
•  Het reglementaire kader biedt bescherming tegen het faillissement van de verzekeringsmaatschappij en tegen vorderingen van derden op de verzekeringnemer.
•  Volgens de nieuwe regels wordt de bescherming gepersonaliseerd in overeenstemming met het profiel en de strategie van de verzekeringnemer.

Meer weten? Bekijk deze video en raadpleeg onze factsheet.

Overzicht en toepassing

Op 20 maart van dit jaar ondertekenden Frankrijk en Luxemburg een nieuwe fiscale conventie (de “Conventie”). Dit nieuwe akkoord kadert in de ontwikkelingstrends binnen het BEPS-project (“Base Erosion and Profit Shifting” – basiserosie en winstverschuiving) op initiatief van de OESO (“Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling”). Deze nieuwe onderhandelingen en de volledige herziening van de conventie die in 1958 werd afgesloten (waaraan later 4 aanhangsels werden toegevoegd) duidt aandat men nieuwe internationale fiscale normen wil invoeren, die conform zijn met het nieuwe model dat in 2017 door de OESO werd uitgewerkt.

Luxemburg en Frankrijk zijn gestart met de interne ratificatieprocedure die voor elke staat eigen is. De uiteindelijke afhandeling ervan zou daarom slechts een kwestie van weken zijn, in die mate zelfs dat de conventie naar alle waarschijnlijkheid al op 1 januari 2019 van toepassing zal zijn.

  1. Overzicht van de belangrijkste maatregelen

De belangrijkste doelstelling van deze Conventie die dubbele belasting tegengaat, is uiteraard het wegwerken van situaties waar er mogelijk dubbele belastingen kunnen optreden binnen een grensoverschrijdende context, maar dat is niet het enige. Volgens de geest van de tekst wil men ook potentiële situaties bestrijden, waar geen belastingen worden geheven, met name via dubbele vrijstellingen. In dit verband zou de inleiding nuttig kunnen zijn om de inhoud van de verschillende artikels te interpreteren.

Bovendien is er nu, geheel tegen de gewoonte in, ook een protocol dat een belangrijke nieuwe rol speelt en vooral gericht is op de maatregelen die misbruik bestrijden.

  1. Mechanismen die dubbele belasting wegwerken

De methode die in de Conventie voorzien is om dubbele belasting weg te werken, is de methode van belastingkrediet (verrekeningsmethode) en vervangt de huidige vrijstellingsmethode.

De vrijstellingsmethode is een methode die in een potentiële situatie van dubbele belasting de aanslag wegwerkt. In het geval van een inkomen dat afkomstig is uit een bepaald land en bijvoorbeeld uitbetaald wordt aan een inwoner van een ander land, zal de conventie bepalen welk land bevoegd is om het inkomen te belasten. In die situatie voorziet Luxemburg gewoonlijk in een totale vrijstelling van inkomstenbelasting als het door de conventie van niet-dubbele belasting niet als bevoegd wordt verklaard.

De methode van belastingkrediet of de verrekeningsmethode voorziet in bovenstaand geval echter niet in een vrijstelling. Dat betekent dat de conventie voor een inkomen uit een bepaald land dat betaald wordt aan een inwoner uit een andere land zal bepalen welk van beide landen bevoegd is om belasting op het inkomen te heffen. Het land dat bevoegd is om inkomstenbelasting te heffen, zal dat ook effectief doen. Het tweede land zal echter zijn recht om belasting te heffen niet verliezen. Het inkomen in kwestie zal meegerekend worden in de belastbare basis van de persoon in dat tweede land, en de persoon zal een belastingkrediet krijgen dat overeenkomt met de belasting die al in het eerste land werd geheven.

Deze methode is minder voordelig dan de vrijstellingsmethode en kan ertoe leiden dat een tweede, residuele belasting wordt toegepast.

Terwijl de verrekeningsmethode voor Frankrijk gewoonlijk de methode is die volgens het interne recht van toepassing is, is deze methode in Luxemburg echter minder algemeen, aangezien daar veel makkelijker de vrijstellingsmethode wordt toegepast.

Deze nieuwe methode die door de Conventie wordt ingevoerd, kan op verschillende niveaus gevolgen hebben, met name voor Franse grensarbeiders, voor landgenoten die dividenden ontvangen die niet in aanmerking komen voor het interne stelsel van moeder-dochtermaatschappij (bv. dividenden die worden uitbetaald door een OPCI – Organisme de Placement Collectif Immobilier – aan een Soparfi – Société de Participations Financières) of voor Franse ingezetenen die Luxemburgse winstaandelen ontvangen.

2. Bepaling van residentie en toegang tot de Conventie

Tot nu toe berustte het concept van residentie voor rechtspersonen vooral op de begrippen van “effectief directiecentrum” en “hoofdzetel”.

Om gebruik te kunnen maken van de bepalingen van de Conventie, zal men effectief aan de belasting moeten onderworpen zijn. Een vrijstelling of erg lage belastingvoet kunnen leiden tot een weigering van de hoedanigheid van ingezetene in het kader van de Conventie. Wat dit betreft is er geen verrassing, want dit is slechts een bevestiging van de moderne interpretaties van het begrip residentie, en de recente rechtspraak van de Franse Raad van State.

Paragraaf 2 van het protocol van de Conventie vermeldt echter toegang tot de voordelen van de bepalingen betreffende dividenden en intresten voor OPC’s (“Organismes de Placements Collectifs”) die gevestigd zijn in een land waar de Conventie van toepassing is, die gelijkgeschakeld zijn met de OPC’s van het andere land (op basis van het interne recht van dat land), tot op het niveau van de rechten die in handen zijn van personen die in een van beide landen gedomicilieerd zijn of een ander rechtsgebied dat een conventie voor administratieve bijstand heeft ondertekend, met het oog op de bestrijding van fiscale fraude en ontduiking. 

3. Antimisbruikbepalingen

De opstelling van deze nieuwe conventie weerspiegelt een duidelijke wens om elk misbruik van deze bepalingen te beperken. Parallel met het begrip rechtsmisbruik, dat in het interne recht van elk land vermeld wordt, erkent dit nieuwe akkoord conventioneel misbruik. Het biedt de contracterende landen de mogelijkheid om de toegang tot de conventie te weigeren aan structuren die als hoofddoel hebben gebruik te maken van de conventionele voordelen.

Door deze regel van Principal Purpose Test (“PPT”) in te voegen, komt er meer nadruk op de noodzaak om de grensoverschrijdende structurering economisch te rechtvaardigen.

4. Bepaling van stabiele vestiging

Ook hier breidt de Conventie het begrip stabiele vestiging uit door te stellen dat een afhankelijke tussenpersoon die handelt voor rekening van een onderneming die in het andere land gevestigd is – zelfs zonder handtekeningsbevoegdheid – over de nodige basis voor stabiele vestiging beschikt, indien vaststaat dat hij een doorslaggevende rol heeft gespeeld in het afsluiten van het contract. Zijn rol moet beperkt blijven tot voorbereidende en randactiviteiten. Deze nieuwe bepaling is van groot belang voor banken en verzekeringsmaatschappijen die werken via de vrije dienstverlening.

5. Vermogensfiscaliteit

Volgens het nieuwe OESO-model zullen de onroerende goederen die deel uitmaken van het vermogen van een ingezetene belastbaar zijn in het land waar het pand zich bevindt.

Als we artikel 6 en 21 samen lezen, zou het volgens de Conventie mogelijk zijn een Luxemburgse ingezetene die via een bedrijf goederen in Frankrijk bezit, vrij te stellen van belasting op onroerend goedvermogen.

6. Verwerking van meerwaarden na overdracht

De meerwaarden die ontstaan uit de overdracht van vennootschapseffecten die overwegend onroerend van aard zijn, blijven belastbaar in het land waar de goederen zich bevinden, wat geen wijziging inhoudt ten opzichte van het aanhangsel van 2014. Het nieuwe element in de Conventie heeft betrekking op het feit dat de analyse van het karakter van “overwegend onroerend” betrekking heeft op elk moment tijdens de 365 dagen die aan de overdracht vooraf gaan.

Ander belangrijk punt: de meerwaarden die voortvloeien uit een overdracht door een natuurlijke persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks meer dan 25% van het kapitaal bezit van een vennootschap gevestigd in een contracterend land, in dat land belastbaar is indien de overdrager op enigmoment tijdens de vijf jaren voorafgaand aan de overdracht ingezetene was van dat land. Het wordt interessant om de aansluiting van deze conventionele bepaling op de wijziging van de Franse “Exit Tax” op te volgen, wanneer deze in het kader van het financiële wetsontwerp voor 2019 wordt goedgekeurd.

7. Uitbreiding van het begrip van “dividend”

Op basis van de Conventie is het begrip dividend uitgebreid naar alles wat onderworpen is aan het stelsel van dividenden in het land waar de vennootschap die het dividend uitbetaalt, gevestigd is. Bijgevolg zullen inkomsten die als uitbetaald worden beschouwd en andere liquidatiebonussen volledig onder het begrip van dividenden, zoals het in de Conventie opgenomen is, vallen.

De inhouding van 15% bij de bron, waarvan in artikel 10 sprake is, blijft gelijkaardig aan deze die in de vorige conventie van toepassing was. Volgens de Conventie is vrijstelling van inhouding aan de bron trouwens toegestaan op dividenden betaald aan residentiële vennootschappen die over een periode van 365 dagen minstens 5% van het maatschappelijke kapitaal bezitten van de vennootschap die de betaling doet.

Het nieuwe element zit in dividenden die door bepaalde vehikels van vastgoedinvesteringen worden uitbetaald, zoals SIIC’s (“sociétés d’investissements cotées”) of OPCI’s (“organismes de placement collectif immobiliers”), waarop een hogere inhouding aan de bron zal worden toegepast. Zo zal op dividenden die via dergelijke vehikels worden uitbetaald een inhouding aan de bron van 15% verschuldigd zijn wanneer de effectieve begunstigde een rechtstreekse of onrechtstreekse participatie van minder dan 10% in het kapitaal heeft, maar 30% wanneer die drempel overschreden is.

8. Rente

Inkomsten uit rente zullen niet langer onderworpen worden aan bronbelasting, in tegenstelling tot de vorige conventie, die voorzag in een inhouding van 10%. Belangrijk is echter op te merken dat de Conventie overmatige rente (die het arm’s length-beginsel niet respecteert) uitdrukkelijk uit dit stelsel uitsluit.

  1. De toepassing van de nieuwe conventie in het licht van de grensoverschrijdende levensverzekering

Op basis van bovenstaande ontwikkelingen is het interessant op te merken dat de nieuwe conventie over het algemeen strenger en minder voordelig is voor de ingezetenen van beide landen.

De impact van deze conventie zou voor bepaalde vastgoedstructuren groot kunnen zijn. Hoewel het belastingrecht nog steeds toebehoort aan het land waar het pand gevestigd is, behoudt het land van residentie toch zijn belastingrecht en wordt de dubbele belasting dan weer weggewerkt dankzij een belastingkrediet in Frankrijk.

Deze nieuwe conventie besteedt dan weer weinig aandacht aan het stelsel van grensoverschrijdende levensverzekeringen en is zelfs gunstig voor Franse verzekeringnemers die verstandig hebben geïnvesteerd in levensverzekeringspolissen zoals deze die door OneLife worden aangeboden.

Zij zullen namelijk kunnen profiteren van het groepseffect (de veelheid aan verzekeringnemers die via OneLife beleggen) als het gaat om inhouding aan de bron voor inkomsten uit verzekeringspolissen, met name via:

  • De integratie van een stelsel dat gelijkaardig is aan dat van moeder-dochtermaatschappij in de conventie, die een totale vrijstelling van inhouding aan de bron toestaat voor dividenden die via verzekeringspolissen worden uitbetaald;
  • het behoud van een verlaagde inhouding aan de bron voor gewone dividenden die niet onder bovenstaand stelsel van moeder-dochtermaatschappij kunnen gebracht worden;
  • de annulering van inhouding aan de bron voor rente die op levensverzekeringspolissen wordt betaald.

Dankzij deze bepalingen wordt de Luxemburgse levensverzekering nog aantrekkelijker ten opzichte van andere mechanismen voor patrimoniumstructurering, vooral – maar niet alleen – in het kader van onroerend goed.

Tot slot beschikt de levensverzekering in het licht van de antimisbruikbepalingen over een bijkomende troef, omdat het een element voor patrimoniale overdracht is, dat bovendien onder een aantrekkelijk fiscaal stelsel valt.

 

Houd er rekening mee dat bovenstaande ontwikkelingen niet meer dan een overzicht zijn van een deel van de bepalingen in de nieuwe conventie tussen Frankrijk en Luxemburg en dat de praktische impact van deze maatregelen per geval moet geanalyseerd worden.  De experts van OneLife staan te uwer beschikking om al uw vragen te beantwoorden.

 

Authors:

 Fanny PERPERE – Wealth Planner 

 Jean-Nicolas GRANDHAYE – Corporate Counsel 

De Belgische hervorming van het vennootschapsrecht en de burgerlijke maatschap…

Via de wet over de hervorming van het ondernemingsrecht van 15 april 2018 wordt de burgerlijke maatschap een maatschap, en zijn er nieuwe administratieve en boekhoudkundige verplichtingen van toepassing. Deze vorm werd vroeger zo geprezen omwille van haar discretie en eenvoud, maar hebben we nog steeds een onmisbaar en cruciaal instrument voor vermogensplanning?

1. Relevantie van de vennootschapsstructuren in levensverzekeringen

Voordat we meer specifiek overgaan tot de bespreking van de wettelijke wijzigingen in het Belgische landschap voor wat het ondernemingsrecht betreft, is het belangrijk om eerst de relevantie daarvan te plaatsen in de specifieke context van vermogensplanning.

Een specifieke structuur die in deze context wordt aangehaald, is ongetwijfeld de burgerlijke maatschap. Deze wordt gekwalificeerd als een “overeenkomst waarbij twee of meerdere personen onder bepaalde voorwaarden iets gemeenschappelijks oprichten om een of meerdere, welbepaalde activiteiten uit te oefenen, met de bedoeling de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te verschaffen” (m.a.w. uitkeringen te betalen aan de vennoten)[1]. De burgerlijke maatschap (nu de maatschap) heeft geen rechtspersoonlijkheid, wat betekent dat ze fiscaal transparant is[2]. Bijgevolg worden de vennoten van de maatschap dus rechtstreeks belast op hun deel van de belastbare inkomsten. Het doel van de maatschap is een normaal beheer van een privévermogen, en dus is het gebruikelijk dat ze niet wordt onderworpen aan vennootschapsbelasting, is er het voordeel van de bevrijdende voorheffing, maar is er ook geen belasting op meerwaarde of inkomsten uit levensverzekeringen.

Een maatschap combineren met een levensverzekeringscontract levert meerdere voordelen op, met name het vermijden van inkomstenbelasting, het vermijden van de toepassing van successierechten middels een voorafgaande schenking en (heel interessant voor de schenker) het behoud van de controle over het vermogen, dit binnen een wettelijk en discreet kader ten opzichte van derden.

2. De Wet van 15 april 2018… Een onschuldige hervorming?

De Wet van 15 april 2018 heeft het begrip van onderneming ingrijpend veranderd, dit om, volgens de Belgische wetgever, te komen tot meer uniformiteit en eenvoud.[3] De burgerlijke maatschap wordt een onderneming in de zin van het Wetboek van economisch recht en wordt voortaan een maatschap genoemd.[4] We merken hierbij meerdere rechtstreekse implicaties op:

  • Verplichting van transparantie, informatie en non-discriminatie: aangezien maatschappen voortaan onderworpen aan een verplichte inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen, zullen ze een ondernemingsnummer toegekend krijgen, dat op alle documenten die ze opmaken, vermeld moet worden[5]. Op deze documenten zal ook het bankrekeningnummer moeten vermeld worden, waar de maatschap titularis van is[6]. Het rechtstreekse gevolg van deze nieuwe openbaarmaking van informatie is dat allerlei informatie over maatschappen voortaan openlijk toegankelijk zal zijn via het internet. Deze informatie omvat uiteraard ook de namen en voornamen van de oprichters. Een inbreuk op deze plicht van inschrijving (en publicatie) zal bestraft worden met een boete die kan oplopen tot 10.000,00 EUR.
  • Boekhoudkundige verplichting: maatschappen zijn onderworpen aan de verplichting om “(…) een boekhouding bij te houden die passend is voor de aard en omvang van hun activiteiten (…)”. Het gaat echter om een vereenvoudigde boekhouding voor maatschappen met een omzet van maximaal 500.000,00 EUR (bedrag bepaald door Koninklijk Besluit)[7]. Maatschappen die vanaf 1 november 2018 worden opgericht, worden onmiddellijk aan deze verplichting onderworpen. Bestaande maatschappen zullen pas vanaf het eerstvolgende volledige boekjaar, dat op 1 mei 2019 start, worden onderworpen.

In dit stadium lijkt het ons dus pertinent op te merken dat de fiscale transparantie en de automatische uitwisseling van informatie elke dag wat meer terrein wint. De Belgische belastingplichtige wordt voortaan aan de hand van deze nieuwe administratieve verplichtingen onderworpen aan een nieuwe verplichting van openbaarmaking. Toch is deze openbaarmaking niet absoluut. Maatschappen zijn in de huidige omstandigheden namelijk niet verplicht om jaarrekeningen neer te leggen, zoals wordt voorgeschreven door het Wetboek van vennootschappen[8]. Bijgevolg is er nog steeds een zekere mate van discretie mogelijk. Maar hoe lang nog?

Dat gezegd zijnde: om een vermogen efficiënt te structureren, moet men niet noodzakelijk gebruik maken van een maatschap, waarvan de administratie zwaarder geworden is. De doelstellingen die worden nagestreefd, zoals vrijstelling van inkomstenbelasting, het vermijden van successierechten, controle en flexibiliteit kunnen ook behaald worden door het gebruik van de levensverzekering op zich, in combinatie met anticipatie, burgerlijke expertise en fiscale kennis.

Voor meer informatie in dit verband kunt u contact opnemen met onze experts bij OneLife.

 Nicolas MILOS – Senior Wealth Planner

 

 

[1] Voormalig artikel 1 van het Wetboek van vennootschappen.

[2] Artikel 2 § 1 zoals gewijzigd door de Wet betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht van 15 april 2018, BS 27 april 2018, gelezen in combinatie met artikel 46 uit het Wetboek van vennootschappen.

[3] De inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet werd uitgesteld naar 1 november 2018.

[4] Zoals wordt voorgesteld door artikel 35 van de Wet betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht van 15 april 2018, Belgisch Staatsblad 27 april 2018

[5] Artikel 56 van de Wet van 15 april 2018 betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht.

[6] Artikel 58 van de Wet van 15 april 2018 betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht.

[7] Artikel III.85 van het Wetboek van economisch recht, zoals gewijzigd door de Wet van 15 april 2018 betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht.

[8] Zie het nieuwe artikel III.90, § 2, van het Wetboek van economisch recht, gelezen in combinatie met artikel 98 van het Wetboek van vennootschappen.

 

Veiligheidsdriehoek en activa van de verzekeringnemer

De veiligheidsdriehoek, een concept dat de basis vormt voor de Luxemburgse levensverzekering, wordt door heel wat Luxemburgse levensverzekeringsmaatschappijen in de kijker gezet, is helemaal ingeburgerd en bijna misbruikt, zonder dat er veel uitleg rond gegeven wordt.

Verklaring van het principe en overzicht van de wijzigingen door de wet van 10 augustus 2018 voor de distributie van verzekeringen (hierna de “IDD-wet”).

  1. Het principe: een intensieve bescherming

De bescherming van het patrimonium en de activa is momenteel namelijk een van de belangrijkste bezorgdheden van gefortuneerde cliënten en hun families.

Het wettelijke kader van de verzekeringssector in Luxemburg biet een unieke bescherming van het patrimonium van verzekeringnemers, dankzij:

  • het beschermingsstelsel voor verzekeringnemers, namelijk de “Veiligheidsdriehoek”
  • de bescherming tegen een potentieel faillissement van de verzekeringsmaatschappij
  • de bescherming tegen inbeslagname van de vordering van de verzekeringnemer door derden

1.1. Wat is dat, de Veiligheidsdriehoek?

De Veiligheidsdriehoek komt uit de wet op de verzekeringssector en is een wettelijk mechanisme dat gericht is op de verzekeringsnemer, waarbij de activa van de verzekeringspolis worden (af)gescheiden van deze van de verzekeringsmaatschappijen en de depositobank, en strikt kunnen gecontroleerd worden, dankzij een depositoconventie met drie partijen, namelijk het Commissariat aux Assurances (hierna het “CAA”), de levensverzekeringsmaatschappij en de depositobank, die elk een hoek van de driehoek vertegenwoordigen.

Zo hebben de Luxemburgse levensverzekeringsmaatschappijen enerzijds de plicht om alle activa in een levensverzekeringsovereenkomst (de “technische provisie”) op de rekeningen van een onafhankelijke depositobank te plaatsen, dit is hoek 1 van de driehoek.

Deze activa moeten gescheiden blijven van de kapitalen van de verzekeringsmaatschappij en van de bank.

Anderzijds moet de depositobank vooraf goedgekeurd worden door het Luxemburgse reglementerende organisme voor de verzekeringssector, het CAA, dit is hoek 2 van de driehoek.

Ten slotte heeft het CAA ten opzichte van de depositobank en de verzekeringsmaatschappij reglementaire bevoegdheden op het vlak van controle, onderzoek en sancties (hoek 3)

1.2 – Bescherming tegen een potentieel faillissement van de verzekeringsmaatschappij

Indien de verzekeringsmaatschappij te maken krijgt met financiële problemen, kan het CAA zijn bevoegdheden aanwenden die beschreven worden in artikel 116 en volgende van de wet van 7 december 2015 (hierna de “Wet”) bij de depositobanken, namelijk:

  • Het CAA kan met name bevelen de specifieke rekeningen die gekoppeld zijn aan de technische provisie van de verzekeraar te bevriezen ten voordele van de verzekeringsnemers en de begunstigden. Vanaf die datum kan er zonder voorafgaande toestemming van het CAA bijgevolg geen enkele transactie meer uitgevoerd worden op de rekeningen (noch door de verzekeraar, noch door de bank). Het CAA kan in voorkomend geval ook overgaan tot de verkoop van roerende activa of een hypotheek intekenen op de onroerende activa.
  • Artikel 118 van de Wet voorziet dat de verzekeringsnemers over voorkeursrechten van de eerste rang beschikken over de activa op de aparte rekeningen, een “superprivilege” waardoor ze prioriteit krijgen over alle andere schuldeisers van de verzekeringsmaatschappij (werknemers enz.).
  • Indien er onvoldoende activa op de aparte rekeningen beschikbaar zijn, bepaalt artikel 119 van de Wet dat de verzekeringnemers over aanvullende privilegerechten over de eigen activa van de verzekeringsmaatschappij beschikken. In dit privilege worden ze echter voorgegaan door gerechts- en vereffeningskosten, het privilege van de werknemers en ongevallenaansprakelijkheid, en die van de Schatkist en Gemeenten.

1.3. Bescherming tegen inbeslagname van de vordering van de verzekeringnemer door derden

Artikel 114 en volgende van de Luxemburgse wet op verzekeringscontracten van 27 juli 1997 bepalen dat de afkoop-, voorschot- en pandrechten van de polis van de verzekeringnemer enkel bij hem liggen, deze rechten kunnen dus niet in beslag genomen worden of uitgeoefend worden door een derdenschuldeiser van de verzekeringnemer.

De schuldeisers van de verzekeringnemer kunnen hem dus niet dwingen om deze rechten uit te oefenen.

De schuldeisers van de verzekeringnemer kunnen geen beslag leggen op de polis zelf, omdat deze juridisch gezien eigendom is van de verzekeringsmaatschappij.

De schuldeisers van de verzekeringnemer kunnen wel beslag leggen op de vordering op de verzekering bij de verzekeringnemer om hun vordering te innen, maar ze zullen vanwege de verzekeringmaatschappij geen betaling ontvangen, zolang de verzekeringnemer niet vrij heeft beslist om zijn afkooprechten op de polis uit te oefenen.

De enige uitzondering op dit principe is de betaling door de verzekeringnemer van manifest overdreven premies, in het licht van zijn middelen en patrimonium.

2. Wijzigingen in het beschermingskader van de activa door de IDD-wet

Het wettelijke beschermingskader, dat nu al heel beschermend was, werd versterkt door de toevoeging van regels die de bescherming individualiseren op basis van het profiel en de strategie van de verzekeringnemer.
De mogelijke toepassing van de regels had namelijk kunnen leiden tot een weinig rechtvaardig resultaat voor de verzekeringnemers en het CAA heeft deze regels op een weldoordachte manier verduidelijkt.
Net als vroeger bepaalt artikel 253 van de Wet de waarde van het afgescheiden patrimonium op de dag van de opening van de vereffeningsprocedure.
Volgens de vorige versie van het superprivilege was er een algemeen superprivilege over het afgescheiden patrimonium van de levensverzekeringsmaatschappij.
Volgens de nieuwe versie in artikel 253-1 en 253-5 van de We wordt het superprivilege bepaald over de rekeneenheden van de verzekeringnemer in een onderliggend actief, m.a.w. het aantal onderliggende eenheden van het contract van de verzekeringnemer zelf.

Een becijferd voorbeeld is heel wat duidelijker dan een ellenlange uitleg. Laten we het voorbeeld nemen van mijnheer Abra Racourcix (mijnheer A), mevrouw Alie Bonnemine (mevrouw B), mijnheer en mevrouw Santiago en Bernadette Charic (mijnheer en mevrouw C).
Mijnheer A neemt graag risico’s. Hij wil een hoog rendement (het risico heeft geen belang, zegt hij) en belegt enkel in A-aandelen met hoog rendement, maar ook met hoog risico.
Mevrouw B heeft een conservatief profiel. Ze streeft rendement na, maar wil niet te veel risico nemen en belegt zowel in risicovolle activa als in risicoarme activa.
Mijnheer en mevrouw C houden niet van risico’s. Ze hebben een eerder conservatief profiel en willen beleggen in minder risicovolle activa, wat ook een lager rendement betekent.

Volgens de vorige versie van het superprivilege had de pondsgewijze verdeling kunnen leiden tot een weinig rechtvaardige verdeling voor mijnheer en mevrouw C, terwijl mijnheer A “beloond” zou worden voor de genomen risico’s.

De nieuwe versie “volgt” de activa van de contracten en biedt een rechtvaardigere verdeling van de te recupereren bedragen door de bescherming te individualiseren, waarbij elk contract als een individuele cel wordt beschouwd, waarop het superprivilege wordt toegepast.

Het is dus een maatregel die het ongeëvenaarde voordeel van de Luxemburgse levensverzekering nog versterkt voor vermogende cliënten en hun familie, bovenop de stabiliteit, transparantie en onvergelijkbare beleggingsmogelijkheden van het Luxemburgse contract!

Meer weten? Bekijk deze video!

OneLife staat ter beschikking van zijn partners en cliënten voor eventuele vragen over het juridische kader van de bescherming van personen die een levensverzekering aangaan.

 Jean-Nicolas GRANDHAYE – Corporate Counsel

 

Belgische hervorming van het huwelijksrecht en erfrecht

Via deze twee hervormingen was het de bedoeling van de Belgische wetgever om ons Burgerlijk Wetboek grondig te moderniseren. Een aantal bepalingen dateerden nog van 1804 en waren helemaal niet meer aangepast aan de moderne maatschappij. Individuele vrijheid, gelijkheid in de overdracht van het patrimonium en nieuw samengestelde gezinnen vormden de focus van deze wijzigingen. Als onbetwistbaar en erkend instrument voor het structureren van het patrimonium kon het levensverzekeringscontract niet buiten deze nieuwe bepalingen vallen.

De begunstigdenprestatie maakt voortaan deel uit van de successie

Om de effecten van het nieuwe erfrecht goed te begrijpen, lijkt het ons essentieel om de werking van het derdenbeding binnen het levensverzekeringscontract beknopt toe te lichten. De verzekeringnemer laat de verzekeraar middels de begunstigdenclausule weten dat de verzekeringsprestatie ten gunste zal komen van de door hem aangeduide begunstigde. De bepaling van de verzekeringnemer ten gunste van de begunstigde gebeurt gratis wanneer er vanwege de begunstigde geen enkele tegenprestatie of verplichting ten opzichte van de verzekeringnemer in vervat zit.

De Wet van 31 juli 2017 wijzigde de verhoudingsregels met betrekking tot schenkingen en heeft het derdenbeding van een levensverzekeringscontract gelijkgeschakeld met een schenking. Artikel 188 van de Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen werd herschreven en sluit nu aan op de nieuwe burgerlijke bepaling en voorziet sinds 1 september 2018 dat “in geval van overlijden van de verzekeringnemer, de verzekeringsprestatie overeenkomstig het Burgerlijk Wetboek onderworpen is aan inkorting en aan inbreng“.[1] Het overlijdenskapitaal maakt voortaan deel uit van de successie en wordt in overweging genomen voor de berekening van de reserve en het beschikbare deel. De verzekeringnemer kan van dit verhoudingsprincipe afstappen door uitdrukkelijk te vermelden dat de opbrengst van het verzekeringscontract wordt toegekend bij “vooruitmaking en buiten erfdeel “. Bij de opening van de successie moet de begunstigde, die vrijgesteld is van inbreng, daar het bewijs van voorleggen. 

Dit gezegd zijnde is het nog steeds raadzaam te controleren of de schenkingen met vrijstelling van inbreng binnen de limieten blijft van het beschikbare deel waar de overledene over kan beschikken. Elke schenking die buiten dit beschikbare deel wordt gedaan, opent het persoonlijke recht op inkorting voor alle legitieme rechthebbenden. Het beschikbare deel werd vastgelegd op de helft van de successie en varieert niet langer naargelang het aantal kinderen.[1] Hierdoor is er een grotere souplesse voor mensen die graag een erfgenaam of een derde willen begunstigen in het kader van hun toekomstige successie.

Van gemeen goed naar eigen goed

Hoewel de hervorming van het huwelijksrecht veel minder ingrijpend lijkt dan de wijzigingen in het erfrecht, verdienen de –erg interessante- gevolgen voor bestaande of toekomstige levensverzekeringscontracten toch een woordje uitleg in het kader van deze bijdrage.

Ter herinnering, elke verzekeringnemer is houder van een vordering ten opzichte van de verzekeringsmaatschappij, waaraan persoonlijke en individuele rechten verbonden zijn. De verzekeringnemer oefent deze rechten alleen uit indien hij de enige titularis van het contract is. Hij oefent deze rechten echter gezamenlijk uit indien er een ondeelbaarheid bestaat met de andere verzekeringnemer(s) die samen met hem het levensverzekeringscontract heeft/hebben aangegaan. Aangezien de rechten van de verzekeringsnemer niet levenslang gelden, is het noodzakelijk de uitkomst van deze rechten te bepalen in geval van een vooroverlijden van een verzekeringnemer, die het contract niet zou beëindigen. Een aanwasclausule van de rechten tussen de verzekeringnemers kan op die manier de gewenste oplossing brengen, evenals een post-mortem overdracht naar een aangeduide verkrijger.

Om deze rechten te verwerven en het contract te creëren, moet de verzekeringnemer een premie betalen die uit zijn eigen patrimonium afkomstig is, of die ook uit een gemeenschappelijk vermogen mag komen. Door het mechanisme van het levensverzekeringscontract wordt een premie die betaald wordt door gemeenschappelijke goederen een ondeelbare vordering voor de gezamenlijke intekenaars of een eigen vordering in het geval van een individuele intekening. Sommige expertenvan het burgerlijk recht hebben zich lang tegen deze feitelijke toestand verzet. Zij werden daarin gesteund door de centrale fiscale overheid, die ten opzichte van iemand die een verzekeringscontract aanging, ook weigerde het eigen karakter van zijn rechten, en dus de onderliggende investering, te erkennen.

Door de hervorming van het huwelijksrecht is dit debat afgehandeld, dankzij de invoering van het begrip van “eigendom en financiering» en dankzij de definitieve verduidelijking van het gebruik van de gemeenschappelijke goederen door de echtgenoten. Concreet betekent dit dat een echtgenoot alleen of de echtgenoten samen een levensverzekeringscontract aangaat of aangaan, met bedragen die afkomstig zijn uit de gemeenschap van goederen.

Bij overlijden van de eerste echtgenoot wordt het bestaande levensverzekeringscontract niet ontbonden. De gemeenschap van goederen wordt ontbonden en de overlevende echtgenoot wordt als enige titularis van het contract. Het gemeenschappelijke patrimonium dat aan de erfgenamen van de overledene toekomt, ondervindt hier schade van, omdat de afkoopwaarde van het contract hierop in mindering wordt gebracht. Ter compensatie moet de overlevende daarom een vergoeding aan de gemeenschap betalen.

Op fiscaal vlak variëren de standpunten naargelang de gewesten. Voor Wallonië en Brussel ondersteunt artikel 16 van het Wetboek voor erfrecht de these van vrijstelling van successierechten over de afkoopwaarde van het levensverzekeringscontract, op voorwaarde dat de echtgenoten minstens één gemeenschappelijk kind of afstammeling hebben. In het Vlaamse Gewest schaart de meerderheid zich achter het bestaan van een belasting krachtens artikel 2.7.1.0.6 VCF, niet op het ogenblik van overlijden van de eerste echtgenoot, maar op het moment van de partiële of totale afkoop door de overlevende echtgenoot.

Tot slot hebben deze twee hervorming aan iedereen een grotere vrijheid toegekend in de organisatie van de patrimoniale en successiesituatie. Er werd met name een einde gemaakt aan de controverse rond het levensverzekeringscontract dat werd aangegaan door echtgenoten die gehuwd zijn onder het stelsel van gemeenschap van goederen. Voortaan staat de deur echter open voor nieuwe mogelijkheden, onder andere dankzij de nieuwe (algemene en punctuele) erfovereenkomsten. De wereld van levensverzekeringen zal echter blijven evolueren en we zullen de Belgische wetgeving bijgevolg nauwgezet blijven opvolgen, zodat we de voordelen die dit fantastische instrument oplevert, goed blijven beheersen.

Aarzel niet om contact met ons op te nemen voor meer informatie.

Ondertussen, check ons #Succes in #Successie e-book om u te verdiepen in de vele voordelen van levensverzekeringen, als een effectief vermogensplanningsinstrument en als een oplossing voor een succesvolle successie.

Authors: 

  Nicolas MILOS – Senior Wealth Planner

  Valerie VAES – Senior Wealth Planner

 

 

[1] Artikel 188 van de Wet betreffende de verzekeringen van 4 april 2014, zoals gewijzigd door de Wet van 31 juli 2017, die de hervorming van het successierecht invoert, B.S.. 30 april 2014.

[1] Wet van 31 juli 2017 ter wijziging van de het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot successie en schenkingen en ter wijziging van diverse andere bepalingen ter zake, B.S.. 1 september 2017 (art. 46 en 47).

Wat is IDD?

Zoals u weet, wordt de Richtlijn betreffende Verzekeringsdistributie vanaf 1 oktober 2018 van kracht. Om u in staat te stellen u daarop voor te bereiden, stelt OneLife u diverse documenten en procedures ter beschikking, opdat u die nieuwe regelgeving goed zou kunnen begrijpen.

Wat is IDD?

Hier vindt u een kleine video die de essentiële elementen herneemt.

IDD heeft als belangrijkste doelstelling:

  • de regelgeving te verbeteren op de verzekeringsretailmarkt en meer opportuniteiten voor grensoverschrijdende activiteiten te creëren,
  • op een gelijk speelveld de vereiste voorwaarden te scheppen tussen verdelers van verzekeringsproducten, en
  • de bescherming van consumenten te versterken, in het bijzonder wat betreft de distributie van verzekeringsproducten die verband houden met op verzekeringen gebaseerde beleggingsproducten («Insurance-Based Investment Products» in het Engels oftewel «IBIPs»).

Wat zijn de gevolgen voor de klanten?

IDD vereist van de verdelers dat zij duidelijke en transparante informatie verschaffen, zodat de klanten met verstand van zaken een beslissing kunnen nemen.

De belangrijkste nieuwigheid ligt daarin dat deze informatie nu een formele vereiste wordt, via de levering van precontractuele informatie die het volgende bevat:

  • een document dat toelaat om alle inlichtingen over de klant te verzamelen, om zijn profiel op te stellen dat met KID PRIIPs zal worden geassocieerd, en dat  alle kosten die daarmee verband houden, vermeldt (definitie en aard van die kosten). Eens de inlichtingen zijn verkregen, heeft de klant de keuze om al dan niet in te tekenen op de overeenkomst. Dat document zal zeer binnenkort ter beschikking worden gesteld indien u het wenst te gebruiken.
  • Na de intekening en tijdens de looptijd van het contract zijn de verdelers verplicht om, wat betreft de IBIP-verzekeringscontracten, de evolutie van het contract op te volgen en na te gaan of het nog altijd beantwoordt aan het profiel dat tijdens de precontractuele fase werd opgesteld. Die opvolging dient tijdens de diverse transacties en een keer per jaar door middel van een gepast verslag met documenten te worden gestaafd.

IDD legt aan de verdelers op al de raadgevingen die aan de klanten tijdens de looptijd van hun contracten worden gegeven, neer te schrijven.

Implementation of the Insurance Distribution Directive

Wat zijn de gevolgen voor onze partners?

In tegenstelling tot de Richtlijn betreffende Verzekeringsbemiddeling (of IMD) betreft IDD zowel de verzekeringstussenpersonen als de verzekeringsondernemingen.

Derhalve zullen de conventies betreffende zakelijke relaties worden gewijzigd opdat deze de nieuwe verplichtingen van de verzekeringstussenpersonen en de verzekeringsondernemingen benadrukken.

De verdelers dienen op een eerlijke, onpartijdige en professionele manier de belangen van de klanten zo goed mogelijk te behartigen.

Die definitie impliceert:

  1. Een versterking van de adviesverplichting (artikel 20 en 30 van de Richtlijn). Het is immers zo dat de verdelers voor alle producten de noden en verlangens van hun klanten dienen te verzamelen die op hun beurt dienen uit te monden in een gepersonaliseerd advies wat IBIP-producten betreft. Die aanbeveling heeft als doel een product voor te stellen dat beantwoord aan de voordien verzamelde noden en verlangens. Die aanbeveling komt tot stand dankzij het opstellen van een beleggingsprofiel dat toelaat om een geschiktheidstest te leveren aan de klant met de mogelijkheid tot een periodieke evaluatie tijdens de hele looptijd van het gekozen product. Die gedocumenteerde evaluatie laat de verdelers toe aan te tonen dat zij zo goed mogelijk handelen in het belang van de klanten.
  2. Transparante informatie (artikel 17, 18, 19, 20 en 29 van de Richtlijn) met betrekking tot de bezoldiging. De verdelers dienen de klanten te informeren over alle kosten die verband houden met het contract, waarbij de aard van de kosten en de berekeningsmethodes daarvan dienen te worden vermeld. Bovendien dienen de verdelers en de verzekeringsondernemingen alle situaties te vermijden die de kwaliteit van de diensten die aan de klanten worden geleverd in het gedrang zou kunnen brengen. Met andere woorden dient er een parallelle procedure op het gebied van preventie, detectie en het beheer van belangenconflicten door de verdelers en de verzekeringsondernemingen te worden ingevoerd. Als in het kader van hun activiteiten een dergelijke situatie wordt vastgesteld, dient die onverwijld aan de verzekeringsonderneming te worden gemeld, om op die manier te trachten de toestand op te lossen. Als de situatie blijft voortduren, mag die pas in laatste instantie aan de klanten kenbaar worden gemaakt, zodat die met verstand van zaken een keuze kan maken.
  3. Er is een nieuwigheid op het gebied van het beheer van en de toezicht op het product (artikel 25 van de Richtlijn). Die nieuwigheid geeft nieuwe rollen aan de betrokken partijen van de verzekeringswereld: OneLife neemt de rol van Producent van producten op zich die ter beschikking worden gesteld aan zijn partners die op hun beurt de rol van Verdeler vervullen. In het kader van die rol van Producent dient een beleid op het gebied van productcreatie en een distributiestrategie te worden ingevoerd: met een definitie van de markt en een keuze van de distributiekanalen die anders zullen zijn voor elk van de producten. Al die informatie dient aan de partners te worden overgemaakt via de PDA – Product Distribution Arrangements) die zeer binnenkort kunnen worden geraadpleegd op «YourOffice».

Insurance Distribution Directive 201697EU (IDD)

Op hun beurt dienen de verdelers:

  • aan de producent hun distributiestrategie mede te delen, zodat zij zich ervan kunnen vergewissen dat die beantwoordt aan het doelpubliek van de producent;
  • de producten na te kijken omna te gaan of die blijven beantwoorden aan de soms wijzigende marktrealiteit.

Al deze nieuwe verplichtingen zullen deel uitmaken van de nieuwe conventie die u binnenkort zal worden opgestuurd.

Samenvattend vindt u hier een overzicht van de wijzigingen:

Een model van het precontractuele inlichtingenformulier dat te uwer beschikking staat;

De algemene voorwaarden werden herwerkt;

De gewijzigde transactiedocumenten om u toe te laten het advies voorafgaand aan de transactie met documenten te onderbouwen;

De PDA’s zullen u toelaten onze doelmarkten te begrijpen;

Een nieuwe conventie die voldoet aan de IDD-vereisten;

Een nieuwe Bijlage 1 die een bezoldiging herneemt die voldoet aan alle nieuwe eisen.

 

Wij zullen u zeer binnenkort op de hoogte stellen van de terbeschikkingstelling van de nieuwe documenten op onze portaalsites.

Wij blijven ter beschikking voor eventuele, verdere inlichtingen.

Author : Nora Belarbi

 

Btw Nieuwigheden en kernelementen

Wie het letterwoord ‘btw’ hoort, voelt al snel koude rillingen en denkt vaak snel liever aan iets anders.

Misschien terecht, maar soms toch ook niet!

Net zoals levensverzekeringen lijkt btw een heel complex onderwerp dat maar weinigen helemaal onder de knie krijgen. Het enige dat we weten is dat we hem vaak en zowat overal betalen, en laten we het maar toegeven, we weten niet altijd waarom wij hem moeten betalen maar we doen het toch maar … Soms terecht, soms ten onrechte.

Wat is btw precies?

De btw is een belasting, de belasting over de toegevoegde waarde, een Franse uitvinding die in 1954 werd geïntroduceerd in de Franse wetgeving en in 1967 werd geharmoniseerd op het Europese niveau.

Waarom betalen wij btw?

De Fransen hebben een populaire uitdrukking, die luidt: “In Frankrijk hebben we geen olie, maar wel ideeën.” De begroting van de verschillende staten heeft het altijd bijzonder moeilijk (op Duitsland na), en de Fransen hebben hiermee een haast pijnloze manier gevonden om de staatskas fors te spijzen met fiscale inkomsten.

Fiscale inkomsten bestaan immers uit twee verschillende types belastingen: directe belastingen, zoals de inkomstenbelastingen voor natuurlijke personen (IB) of de inkomstenbelasting voor bedrijven (vennootschapsbelasting – VB), en indirecte belastingen, zoals bijvoorbeeld de btw of belastingen op olieproducten.

In Frankrijk waren de directe belastingen (IB en VB) in 2015 goed voor respectievelijk 25% (69,5 miljard euro) en 12% (33,1 miljard euro) van de fiscale inkomsten, terwijl de btw 142,6 miljard euro opleverde, of 51% van de fiscale ontvangsten! En dat allemaal zonder dat we het beseffen!

De andere Europese landen hebben zich dus ook al snel laten overtuigen om  zo’n systeem te installeren.

In Luxemburg werd de btw in 1970 ingevoerd aan de hand van de eerste btw-richtlijnen, terwijl België er een volledig wetboek aan heeft gewijd.

Hoe werkt de btw?

De belasting over de toegevoegde waarde wordt geheven op de toegevoegde waarde. Een voorbeeld met een alledaags product: uw kopje koffie bij het ontbijt.

De koffieproducent maakt voor de productie van zijn koffie € 10 kosten. Hij verkoopt hem aan een groothandelaar voor € 20 exclusief btw. Zijn marge bedraagt dus € 10.

Inclusief btw brengt dat de verkoopprijs (tegen het Franse btw-percentage van 20%) op € 20 * 1,2 = € 24. Er wordt dus € 4 btw geïnd voor de producent en betaald door de groothandelaar.

De groothandelaar verkoopt het product door aan de kleinhandelaar voor € 30 exclusief btw. Zijn brutomarge bedraagt dus € 10. Hij verkoopt hem dus voor € 30 * 1,2 = € 36. Hij int dus € 6 btw en betaalt er zelf € 4 aan de producent.

De btw die hij moet aangeven, bedraagt dus € 6 die hij heeft ontvangen – € 4 die hij heeft betaald = € 2. Deze € 2 die aan de belastingdienst moeten worden betaald, vertegenwoordigt 20% van de toegevoegde waarde van € 10 die de groothandelaar heeft gecreëerd. QED! (Quod Erat Demonstrandum – wat bewezen moest worden)

Het systeem wordt herhaald in alle geledingen van de productieketen, tot op het moment waarop u uw koffiepads koopt. Uiteindelijk bent u het dus die de btw betaalt voor de professionals die het product hebben verwerkt, want voor hen is die belasting amper voelbaar: zij moeten enkel het verschil tussen de aangerekende btw en deze die ze zelf hebben betaald op hun aankopen, doorstorten.

Waarop wordt er btw geheven?

Op zowat alle producten en diensten van alledag: uw koffie bij het ontbijt, de aankoop van de wagen of de fiets waarmee u naar het werk rijdt, in de supermarkt of de bioscoop, de btw is overal, ook al bent u zich er paradoxaal genoeg nog amper van bewust dat u er nergens aan ontsnapt.

En verzekeringen?

Verzekeringen zijn belastbare diensten die echter in grote mate diverse vrijstellingen genieten. Op die manier is de factuur voor verzekeringnemers wat lager, wat verzekeringscontracten eens te meer tot een uniek bestanddeel maakt van vermogens- en successieplanning.

De producten en diensten die OneLife levert, zouden deel moeten uitmaken van de belastbare diensten. Niettemin stelt artikel 44 van de Luxemburgse wet op de btw de verzekeringsverrichtingen, met inbegrip van het verstrekken van diensten met betrekking tot deze verrichtingen en uitgevoerd door makelaars of andere verzekeringstussenpersonen, specifiek vrij van de btw.

Dat maakt dat zowel de diensten van OneLife als die van de erkende tussenpersonen van OneLife vrijgesteld zijn. Dat geldt (helaas) niet altijd voor alle verrichtingen verbonden aan verzekeringscontracten, en daar gaan we even dieper op in.

Btw en verzekeringen: vrijgestelde verrichtingen

Net als de verrichtingen van OneLife en van de erkende tussenpersonen zijn ook nog andere verrichtingen vrijgesteld volgens de Luxemburgse wet op de btw. Het gaat daarbij om:

  1. De handel in financiële instrumenten;
  2. Stortingen in contanten uitgevoerd door depothoudende banken (maar niet het depot van financiële instrumenten);
  3. Het beheer van interne collectieve fondsen, een nieuwigheid uit 2017 en goed nieuws voor de verzekeringnemers, want dat vermindert de kosten voor de verzekeringnemers en verhoogt het rendement van deze interne fondsen.

Jammer genoeg zijn echter niet alle verrichtingen die verbonden zijn aan het verzekeringscontract, opgenomen bij de vrijstellingen.

Btw en verzekeringen: belastbare verrichtingen (=> ‘btw-plichtig‘)

  1. Het depot van financiële instrumenten door depothoudende banken, al geldt hiervoor wel een voorkeurtarief, het zogeheten ‘parkingtarief’;
  2. Het beheer van financiële instrumenten;
  3. Het beheer van interne specifieke fondsen (fonds dédié) en gespecialiseerde verzekeringsfondsen;
  4. De distributie van verzekeringen door tussenpersonen die niet als dusdanig zijn erkend.

Zo is het beheer van een intern specifiek fonds (fonds dédié)  een belastbare dienst en wordt de btw direct geheven op de waarde van het interne fonds.

Gelukkig zijn de vrijstellingen, doordat ze van toepassing zijn op de meeste verzekeringsverrichtingen, een essentieel onderdeel in vergelijking met andere vermogensplanningstools, en dan met name de bancaire tools.

Als we verder naar de btw-tarieven kijken, zien we bovendien dat Luxemburgse levensverzekeringen een concurrentievoordeel hebben op hun Belgische, Franse, Finse, Deense of Zweedse tegenhangers.

De geldende btw-tarieven in Europa

In Frankrijk bedraagt het standaard-btw-tarief 20%, in België is dat 21%, in Finland 24% en in Denemarken en Zweden 25%.

In Luxemburg bedraagt het standaard-btw-tarief 17%, het laagste in de hele Europese Unie. En daarmee bieden de Luxemburgse levensverzekeringscontracten van OneLife, naast de ongeëvenaarde veiligheid, transparantie en beleggingsmogelijkheden die we al kenden, verzekeringnemers nog een extra beleggingsvoordeel.

OneLife staat zijn partners en klanten graag bij voor al hun vragen over de btw in het kader van levensverzekeringscontracten, en uiteraard ook voor alle andere vragen.

Author:   Jean-Nicolas Grandhaye

 

Kan een inwoner van Brazilië een buitenlands levensverzekeringscontract aangaan?

In de Luxemburgse verzekeringssector worden we altijd geconfronteerd met de vraag of het vanuit wettelijk standpunt al dan niet mogelijk is voor een inwoner van Brazilië om een buitenlandse levensverzekering aan te gaan. Daarom vinden we het een goed idee om deze vraag objectief te bespreken en het wettelijke scenario en fiscale gevolgen in dit rechtsgebied te schetsen.

 

Braziliaans wettelijk kader

Volgens de algemene regel kunnen personen of entiteiten die in Brazilië gevestigd of gedomicilieerd zijn, enkel levensverzekeringen aangaan bij bedrijven die rechtsgeldig opgericht zijn volgens de binnenlandse wetgeving, geregistreerd bij de lokale verzekeringsautoriteit (SUSEP). Buitenlandse verzekeringsmaatschappijen kunnen in Brazilië dus niet rechtstreeks of onrechtstreeks niet-toegelaten verkoop- of marketingactiviteiten uitvoeren, noch verzekeringspolissen opmaken voor polishouders die op het Braziliaanse grondgebied gevestigd zijn.

Rekening houdend met de algemene regel staat er niets in de Braziliaanse wet die niet-ingezetenen verbiedt om buitenlandse verzekeringen aan te gaan waarin Braziliaanse inwoners de begunstigde zijn. Aangezien de Braziliaanse wet het principe van wettelijkheid toepast, volgens hetwelk personen of entiteiten het recht hebben om overeenkomsten aan te gaan die niet bij wet verboden zijn, moet dit beschouwd worden als een overeenkomst die rechtsgeldig wordt uitgevoerd door twee niet-Braziliaanse entiteiten, wat volledig in naleving is van de wetten van hun land van verblijf.

In die context bestaan er sterke argumenten die het feit ondersteunen dat een buitenlandse entiteit, zelfs als ze gecontroleerd worden door Braziliaanse inwoners, buitenlandse levensverzekeringen zou kunnen aangaan, waarin Braziliaanse ingezetenen verzekerde personen of begunstigden zijn van deze polis. Deze situatie is in de Braziliaanse wet niet verboden, aangezien een Braziliaanse inwoner geen buitenlandse levensverzekering aangaat, maar enkel het risico vertegenwoordigt, dat door een buitenlandse entiteit wordt gedekt.

Er moet gelet worden op het feit dat de Braziliaanse autoriteiten momenteel gevoeliger zijn voor transacties die worden aangegaan door buitenlandse structuren ten voordele van personen die in Brazilië gevestigd zijn en ze mogelijk kunnen afwijzen indien ze vinden dat een bepaalde transactie kunstmatig werd gestructureerd via buitenlandse entiteiten om beperkingen die door plaatselijke wetten en regels aan Braziliaanse ingezetenen opgelegd worden, te omzeilen.

 

 

Er moet dus een robuuste oplossing geïmplementeerd worden om het risico dat de plaatselijke overheid de voorgestelde structuur in de toekomst afwijst, te verkleinen, op basis van een aanpak van inhoud boven vorm. In die zin zouden buitenlandse verzekeraars rekening moeten houden met factoren zoals: het feit dat vooraf al een structuur bestaat die correct bij de Braziliaanse overheid werd aangegeven en die niet louter met het oog op de aankoop van een levensverzekeringspolis werd opgericht; het feit dat deze structuur operationeel is en/of andere types beleggingen bevat; het feit dat het bedrijfsdoel van het buitenlandse bedrijf bedoeld is als een holding- en investeringsmaatschappij; bewijs van verzekerbaar belang door de buitenlandse structuur over het verzekerde leven; buitenlands bedrijf is aangeduid als een van de begunstigden van de polis; enz…

Het is belangrijk te vermelden dat grote advocatenkantoren in Brazilië hebben bevestigd dat er tot op dit moment geen wetten, regels of bindende precedenten zijn, waarbij SUSEP de norm van inhoud boven vorm mag gebruiken om rechtsgeldige overeenkomsten en structuren die door buitenlandse wetten in buitenlandse territoria geregeld worden, te diskwalificeren. Bovendien konden ze in hun onderzoek van administratieve en gerechtelijke jurisprudentie geen beslissing vinden die een dergelijke structuur, waarbij een buitenlandse juridische entiteit of persoon een buitenlandse verzekeringspolis aanging en een Braziliaanse ingezetene het verzekerde leven of de begunstigde was, onder druk zet.

 

Wat is er nodig om als levensverzekeringspolis in Brazilië beschouwd te worden?

Aangezien een aan eenheden gekoppelde (“unit-linked”) overeenkomst een internationaal contract is dat buiten Brazilië wordt toegepast, is het belangrijk dit te vergelijken met het Braziliaanse concept van een verzekering, om na te gaan wat de Braziliaanse fiscale en juridische implicaties zijn.

We moeten benadrukken dat dergelijke hybride polissen, die traditioneel worden aangeboden door in Luxemburg gevestigde verzekeringsmaatschappijen, in Brazilië niet vaak voorkomend zijn. De Braziliaanse levensverzekeringensector biedt vooral eenvoudige levensverzekeringspolissen met termijnen aan (die mogelijk een geldigheidstermijn van één jaar hebben en waarin geen cashwaarde wordt opgebouwd) of pensioenproducten, zoals de VGBL (die in fiscaal opzicht als een levensverzekering wordt beschouwd). Daarom is het van cruciaal belang om een oplossing uit te werken die in Brazilië juridisch als een levensverzekering wordt beschouwd, om te vermijden dat de opbrengst fiscaal gezien wordt omgezet naar inkomen dat voortvloeit uit een typisch buitenlandse financiële belegging.

De bepalingen in het Braziliaanse Burgerlijke Wetboek wordt een verzekeringsovereenkomst gedefinieerd als een contract volgens hetwelk de verzekeringsmaatschappij, in ruil voor de betaling van een premie, verplicht is de belangen van de begunstigden te dekken in het kader van de verzekerde risico’s met betrekking tot personen of zaken. Om als levensverzekering beschouwd te worden, moet het contract bovendien de betaling van een vergoeding garanderen voor toekomstige en onvoorspelbare evenementen, met een significante dekking van het overlijdensrisico, dat de aard van het levensverzekeringscontract bevestigt.

Indien het ontwerp van het contract rekening houdt met bovenstaande vereisten, moet de opbrengst die Braziliaanse begunstigden ontvangen, volgens de Braziliaanse wet dus als verzekeringsuitbetaling worden beschouwd.

 

 

Braziliaanse fiscale gevolgen

Eens het contract als levensverzekering in aanmerking komt, moet gekeken worden naar eventuele fiscale gevolgen die in Brazilië zouden kunnen ontstaan.

In geval van opbrengst na overlijden bepaalt het Braziliaanse Burgerlijke Wetboek dat dit niet beschouwd wordt als deel van de nalatenschap van de overledene. Daarom zouden Braziliaanse begunstigden de toegekende opbrengst kort na het overlijden van de verzekerde van het contract moeten kunnen ontvangen, zonder dat hiervoor een erfenisprocedure wordt gestart. De uitbetalingsperiode zou niet langer dan een maand mogen duren, te rekenen vanaf de dag dat de verzekeringsmaatschappij over alle documenten voor de uitbetaling beschikt.

Vanuit fiscaal oogpunt zouden deze opbrengsten niet onderworpen worden aan erfenis- of schenkingsbelasting, omdat de aanzet daarvoor de overdracht van eigendom of rechten is, die voortvloeit uit successie of schenking, maar niet uit levensverzekeringsvergoedingen. Bovendien bepaalt de Braziliaanse Inkomstenbelasting dat het toegewezen kapitaal van een levensverzekeringpolis, dat aan een Braziliaanse ingezetene wordt uitbetaald als begunstigde, vrijgesteld is van inkomstenbelasting. Bovendien hebben de Braziliaanse belastingautoriteiten via een uitspraak al erkend dat een dergelijke vrijstelling ook geldt voor levensverzekeringspolissen die in het buitenland aangegaan werden, op voorwaarde dat de Braziliaanse verplichte verzekeringsvoorwaarden correct vervuld zijn. Indien het contract correct is opgesteld zouden opbrengsten uit overlijden die aan Braziliaanse begunstigden worden uitbetaald, niet onderworpen mogen worden aan erfenis- of schenkingsbelasting en vrij gesteld zijn van inkomstenbelasting.

In het geval van opbrengsten uit de afkoop of eindtermijn van claims zou, aangezien Brazilië geen CFC-regels toepast op personen, de belasting enkel geactiveerd worden wanneer dividenden aan de aandeelhouder worden uitbetaald of wanneer een kapitaalsdaling/vereffening van de buitenlandse structuur plaatsvindt. In het eerste scenario zou een inkomstenbelasting van 27,5% geheven worden. In het tweede scenario zouden de personen de verworven kapitaalswinst moeten beoordelen en onderwerpen aan een progressieve belasting die gaat van 15% tot 22,5%.

Gezien de controleregels in Brazilië op buitenlandse munten, zouden overschrijvingen van en naar het grondgebied gepaard gaan met een IOF-wisselkoersbelasting. Gewoonlijk geven cliënten verzekeringsmaatschappijen de opdracht om opbrengsten te betalen naar hun buitenlandse bankrekeningen. Indien de personen dat geld naar Brazilië terug willen brengen, zouden ze bij een Braziliaanse bank een valutacontract moeten afsluiten om de financiële reserve uit het buitenland terug te brengen (“retorno de disponibilidade”), waarop dan een IOF-wisselkoersbelasting van 0,38% zou toegepast worden.

 

Braziliaanse fiscale ontwikkelingen

We moeten benadrukken dat Brazilië een rechtsgebied is waar geen CFC-regels worden toegepast op personen en ook niet over een strikt geregelde rechtsleer van inhoud boven vorm beschikt. In die zin zijn er nog heel wat opportuniteiten rond fiscale planning die we kunnen verkennen. De meeste Brazilianen structureren hun vermogen wel via private investeringsbedrijven die in fiscaal gunstige plaatsen gevestigd zijn. Ondanks het gebrek aan politieke wil om de nodige wetgeving goed te keuren, hebben de Braziliaanse belastingdiensten hun aandacht steeds meer gericht op buitenlandse structuren. Daarom is het belangrijk te bekijken hoe de plaatselijke administratieve en gerechtelijke rechtbanken oplossingen voor fiscale planning hebben geïnterpreteerd en toegelaten.

Tot voor kort waren de grenzen van fiscale planning gebaseerd op het legaliteitsbeginsel (negatieve gedragslimieten). Toch beginnen de belastingdiensten nu te eisen dat er bijkomende beperkingen worden opgelegd inzake het bedrijfsdoel (positieve gedragslimieten) om juridische achterpoortjes te dichten. Daarom beginnen ze af te stappen van een analyse die exclusief gebaseerd is op de wettelijk opgelegde formaliteit, en zich meer te richten op de rechtsleer van inhoud boven vorm, volgens dewelke de juridische vorm van een transactie wordt beoordeeld op basis van de economische substantie. Dus is het zo dat indien kan aangetoond worden dat een transactie op een min of meer artificiële manier werd uitgevoerd met de bedoeling belastingen te ontduiken, het kan gebeuren dat de lokale belastingdiensten deze transactie in vraag stellen.

Om ons op deze verandering van model voor te bereiden, adviseren we onze cliënten sterk om rekening te houden met de relevantie van het doel en de inhoud van het bedrijf, wanneer ze langetermijnoplossingen voor vermogensstructuur uitwerken.

 

Aarzel niet om contact met ons op te nemen indien u hulp nodig hebt bij uw eigen traject.

  Taïza Ferreira

 

De Britse expat en de “offshore bond”

In het licht van de Brexit zijn Britse expats steeds meer geneigd om een residentie buiten Groot-Brittannië veilig te stellen. Dit lijkt zich niet te beperken tot de Britse gepensioneerde die naar zonniger oorden trekt. Ook mensen onder de 55 jaar en millennials kiezen voor een betere toegang tot het vasteland; samen met een betere levensstijl, lagere kosten voor levensonderhoud en meer financiële vrijheid.

Wat hun leeftijd of beweegredenen ook zijn, een efficiënte internationale planning is cruciaal voor een geslaagde verhuizing. Bovendien is het voor mensen die zich over de hele wereld bewegen nodig dat hun beleggingen meeneembaar en fiscaal efficiënt zijn, terwijl hun vermogensplanning niet in het gedrang mag komen.

Er is één belegging in het aanbod die opvalt, omdat ze aan al die voorwaarden beantwoordt en toch vrij is van ingewikkelde planning en logge administratie – de “offshore bond”.

 

De “offshore bond”

Wat Britten doorgaans “offshore bond” noemen is eigenlijk een levensverzekeringscontract, een beleggingsverpakking die de polishouder een diverse waaier van investeringsopties biedt, samen met een ingebouwde flexibiliteit die aangepast kan worden aan wijzigingen in individuele omstandigheden, zoals land van verblijf en houding tot risico.

De “offshore bond” wordt wereldwijd goed erkend – in tegenstelling tot andere vermogensstructuren zoals trusts – en de wetten en regels zijn in vergelijking relatief eenvoudig, waardoor het een efficiënte, meeneembare vermogensoplossing is.

 

De voordelen

Er zijn ook een aantal fiscale voordelen aan verbonden, vooral omdat het product geen inkomen produceert. Daardoor is er het voordeel dat de belegging blijft groeien, terwijl de belasting uitgesteld wordt tot het moment van afkoop (of andere belastbare gebeurtenis) – pas op dat moment worden de fiscale regels op het contract toegepast in het land van verblijf van de polishouder. Dankzij deze unieke eigenschap heeft de polishouder een ongeziene flexibiliteit en controle over wanneer en waar hij belastingen zal betalen over het product. In de onderliggende portefeuille kunnen arbitrages plaatsvinden zonder dat er belastingen worden geheven op de vermogenswinsten. De “offshore bond” heeft dus niet alleen het voordeel van uitstel van inkomstenbelasting, maar is bovendien ook vrijgesteld van vermogenswinstbelasting (VWB).

De “offshore bond” is ook een efficiënt instrument voor nalatenschapsplanning. Het kan, afhankelijk van het land van verblijf van de polishouder, mogelijk zijn om via schenking toewijzingen uit te voeren, de polis in een trust op te nemen of een “offshore bond” met kapitaalsaflossing aan te gaan, die kan overgedragen worden naar een volgende generatie.

 

Naar het buitenland verhuizen

Dit instrument voor successie en vermogensplanning is ook een nuttig instrument wanneer men naar het buitenland verhuist, bijvoorbeeld naar Spanje, waar een grote gemeenschap Britten in hoofdzakelijk de kuststreken woont. Net als in het VK bestaat er in Spanje een specifieke fiscale, juridische en regelgevende structuur rond de “offshore bond”, die zowel door de verzekeraars als de beleggers wordt gerespecteerd om ervoor te zorgen dat het product wettelijk en efficiënt is en beantwoordt aan de doelstellingen die bij de start van de planning werden overeengekomen.

In die zin is het belangrijk te vermelden dat heel wat Britse expats die in Spanje wonen, tijdens hun verblijf daar wel wat problemen ondervonden met hun “offshore bonds” en dat plaatselijke rechtbanken in verschillende gevallen uitspraak deden over deze producten in het voordeel van de  beleggers. Een van de recentste zaken ging bijvoorbeeld over een buitenlandse verzekeraar die niet correct gemachtigd was om zijn producten op het Spaanse grondgebied en aan ingezetenen van Spanje te verspreiden (dit geldt ook voor Britse expats die in Spanje wonen).

Bij OneLife begrijpen we dat “offshore bonds” volledig in regel moeten zijn met de verschillende markten waar onze cliënten wonen. Om die reden werken we samen met plaatselijke, bekwame advocaten om onze producten op maat te maken en te garanderen dat ze beantwoorden aan de regels in de betrokken rechtsgebieden. Voor Britse expats die naar het buitenland verhuizen, is dit niet anders: OneLife biedt de meest geschikte oplossing die aan de regels beantwoordt, geval per geval, en met name door rekening te houden met de criteria van verblijf en nationaliteit. Bovendien stelt OneLife een volledig aanbod van services ter beschikking, onder andere een plaatselijk team met experts rond verkoop, fiscaliteit en juridische aangelegenheden en Engelstalige medewerkers voor Klantenservice.

 

Terug naar het VK verhuizen

Indien een Britse expat na een bepaalde periode beslist om terug naar het VK te verhuizen, zal de “offshore bond” genieten van een jaarlijkse aftrek van 5% op basis van uitgestelde belasting en spreiding bij afkoop. Dankzij deze spreiding wordt de polis bij afkoop enkel onderworpen aan Britse inkomstenbelasting naar verhouding tot de dagen dat de persoon in het VK verbleef tijdens de levensduur van het product.

We bieden juridische kennis, op maat gemaakte verzekeringscontracten, aanvullende ondersteuning wanneer de cliënt verhuist, om zeker te zijn dat zijn contract ook over de grenzen heen aan de regels blijft beantwoorden.

 

Voor meer informatie over dit onderwerp, neem contact op met onze experts.

 Stacy Lake

 

Alles wat u moet weten over GDPR

Waarom vraagt men me alle dagen om in contact te blijven?

Vanaf 25 mei 2018 wordt GDPR van kracht en zijn er nieuwe verplichtingen van toepassing op de verzameling, verwerking en bewaring van persoonsgegevens

Hoeveel e-mailberichten hebt u de voorbije maanden ontvangen om u te vragen uw toestemming om allerlei nieuwsbrieven te ontvangen, te bevestigen? Tenzij u geen e-mailadres hebt en u onder een steen leeft, hebt u er wellicht zo’n 5 à 10 ontvangen. Het lijkt wel of uw bankier, uw verzekeraar, uw financieel adviseur allemaal met elkaar afgesproken hebben. Waar komt die plotselinge interesse in uw mening ineens vandaan?

Het antwoord bestaat uit vier letters: GDPR (General Data Protection Regulation ofwel Algemene Verordening GegevensBescherming of AVGB).

 

GPDR, wat is dat?

Deze nieuwe Europese verordening wordt op 25 mei 2018 van kracht. Het doel ervan is de verzameling en verwerking van gegevens van consumenten doorheen de hele Europese Unie één te maken, maar ook hun rechten te verstevigen, dit alles samen met sancties die minstens ontradend werken in geval van niet-conformiteit (voor de ernstigste gevallen kan tot 4% van de omzet op wereldniveau van een bedrijf of een boete van 20 miljoen euro geëist worden). Ze is van toepassing op alle bedrijven die met persoonsgegevens werken, van de bankier tot de garagehouder, van de sportclub tot de telecommunicatiegigant.

 

GDPR, waarom?

De voorbije jaren heeft de digitalisering van onze maatschappij geleid tot grote veranderingen in de manier waarop we op het internet actief zijn en de online economie wordt grotendeels gedreven door persoonsgegevens die we hier en daar achterlaten zonder daar lang bij stil te staan. U hebt zich wellicht al afgevraagd hoe het komt dat u e-mailberichten ontvangt van bedrijven waar u nog nooit mee in contact bent geweest? Het vertrouwelijkheidsbeleid van bedrijven bleef tot nu toe vrij vaag over het gebruik dat ze zouden maken van de gegevens die ze van u vragen, waardoor bedrijven met minder scrupules ze zouden kunnen gebruiken voor een of meerdere doeleinden en ze overmaken of zelfs verkopen aan derden zonder zich veel zorgen te maken over de toestemming van de betrokkenen.

Vandaag krijgen burgers, dankzij de inwerkingtreding van GDPR, verschillende rechten, zoals:

  • Het recht op meer transparantie met betrekking tot de doeleinden van de verwerking waarvoor hun persoonsgegevens zullen gebruikt worden
  • Het recht op toegang tot hun persoonsgegevens en het recht om ze te verbeteren
  • Het recht om de beperking van de verwerking of verwijdering van hun gegevens te vragen, bijvoorbeeld indien de betrokken persoon zijn/haar toestemming voor de verwerking heeft ingetrokken, indien de verwerking onwettig is of indien de gegevens niet nodig zijn voor de doeleinden van de verwerking.
  • Het recht om hun gegevens over te dragen naar andere operatoren

Bedrijven zijn verplicht om de uitoefening van deze rechten mogelijk te maken, door onder andere een Afgevaardigde voor Gegevensbescherming of AGB (DPO voor Data Protection Officer in het Engels) aan te stellen, die hun unieke contactpersoon wordt voor verzoeken omtrent de bescherming van persoonsgegevens.

OneLife heeft een DPO aangeduid die op het volgende adres beschikbaar is: dpo@onelife.com .

De uitdagingen voor verzekeraars en hun partners

Voor de verschillende spelers op het financiële speelveld gaat het niet enkel om de organisatie van de verschillende principes, die de basis vormen voor elke verwerking van persoonsgegevens, zoals het principe van geoorloofdheid van de verwerking, van transparantie en toegang tot de gegevens, maar ook om het vinden van een goede balans in het handig verzamelen van gegevens die nodig zijn om hun verschillende reglementaire verplichtingen te vervullen en het principe van minimalisering en bewaring van de gegevens.

De Europese richtlijn voor Verzekeringsdistributie (Insurance Distribution Directive of IDD in het Engels), die vanaf oktober 2018 van kracht wordt voor verzekeringsmakelaars, evenals de wet van 13 februari 2018 met betrekking tot de bestrijding van witwaspraktijken en de financiering van terrorisme vereisen namelijk de verzameling van heel wat persoonlijke informatie over de beleggers, voor doeleinden die goed omschreven en gerechtvaardigd zijn om een correct beeld te krijgen over de belegger.

Deze verzameling zal echter afgebakend worden door de principes van GDPR, bijvoorbeeld:

  • de minimalisering van de gegevens: het zal de taak van de makelaar of verzekeraar zijn om met de nodige voorzichtigheid te bepalen waar de gerechtvaardigde behoefte om deze informatie te verzamelen eindigt, zodat niet meer informatie dan nodig wordt gesprokkeld
  • de beperking van de verwerking van de gegevens die uitsluitend worden verzameld voor doeleinden die in deze reglementeringen beschreven worden, deze gegevens zullen m.a.w. niet zonder instemming van de belegger mogen gebruikt worden voor commerciële doeleinden
  • de bewaring van informatie die verplicht om de persoonsgegevens niet langer dan nodig te bewaren
  • de uiterst zorgvuldige verwerking van de gegevens, met toepassing van krachtige beveiligingsregels, zodat er geen enkele inbreuk kan ontstaan

OneLife staat zijn partners bij om hen te begeleiden en te leiden in de invoering van deze nieuwe verplichtingen en helpt zijn cliënten om te reageren op hun verzoeken en hen te begeleiden in de uitoefening van hun rechten.