Internationale vermogensplanning

Zoals eerder werd uitgelegd in het eerste deel van dit artikel, maakt het Europese reglement van 4 juli 2012[1] het wel mogelijk een burgerlijke harmonisatie van de successie tussen Frankrijk en België door te voeren, maar wordt het fiscale luik helemaal niet behandeld en wordt het probleem van dubbele belasting, die in deze grensoverschrijdende situaties kan ontstaan, niet geregeld.

De criteria voor de toekenning van de fiscale bevoegdheden van de twee rechtgebieden, met name de uitgebreide bevoegdheid van Frankrijk met betrekking tot successierechten wanneer er erfgenamen/begunstigden zijn, vereisen bijgevolg extra aandacht tijdens elke vermogensplanning. Het is belangrijk om eerst kort de wettelijke instrumenten te analyseren om in deze context een oplossing te kunnen aanbieden.

1. Afsluiting van een conventie tot het vermijden van dubbele belasting op successie tussen Frankrijk en België

Op 20 januari 1959 sloten Frankrijk en België een conventie tot het vermijden van dubbele belasting van successie afgesloten (hierna de Conventie genoemd). Wanneer een persoon op het moment van zijn/haar overlijden in een van de twee landen gevestigd is, en zijn/haar erfgenamen zich in het andere land bevinden, kan dankzij deze Conventie worden bepaald welk van de twee betrokken landen de belasting op het vlak van successierecht toegekend krijgt.

Het algemene principe van deze Conventie houdt in dat de goederen die aan de overledene toebehoren enkel belastbaar zijn in de staat waar de overledene op het moment van zijn/haar overlijden gedomicilieerd was[2]. Dit principe is met name van toepassing op de levensverzekeringscontracten, die binnen het toepassingsgebied van artikel 757 B van de algemene belastingwet (“CGI”) vallen.

Het is belangrijk te melden dat het begrip domicilie in het kader van de Conventie geïnterpreteerd moet worden als de plaats waar de overledene zijn/haar “permanente woonst” had,[3] met andere woorden de plaats waar zijn/haar centrum van activiteiten lag.

Het belang van dit mechanisme is niet onbelangrijk met betrekking tot het bedrag van de rechten dat in beide staten verschuldigd zou kunnen zijn, zeker in het geval van een intekening op een levensverzekering door een Belgische belastingplichtige ten voordele van begunstigde die woonachtig is in Frankrijk. De grote mobiliteit van de hedendaagse gezinnen vereist een nauwkeurige beheersing van deze principes.

2. Impact en aandachtspunten met betrekking tot de specifieke eigenschappen van de stelsels die eigen zijn aan beide rechtsgebieden

Hoewel het dankzij de Conventie mogelijk is om het recht om successierechten te heffen te verdelen, is het belangrijk waakzaam te blijven. De belastingen die in de Conventie worden aangehaald, vormen namelijk een volledige lijst[4]. Indien er voor de leeftijd van 70 jaar van de verzekerde premies werden betaald, zijn de forfaitaire belastingen van 20% en 31,25%[5] geen successierechten, maar wel een sui generis-belasting die niet onder de Conventie valt. Deze sui generis-belasting zou dan bovenop de successierechten komen, die in België verschuldigd zijn, door toepassing van het interne recht. Omgekeerd, als er na de leeftijd van 70 jaar van de verzekerde premies werden betaald, valt het voordeel van het levensverzekeringscontract binnen het toepassingsgebied van de successierechten waarop de Conventie betrekking heeft (beperkt tot de betaalde premies)[6].

Voor alle duidelijkheid: het is belangrijk eraan te herinneren dat de gratis mutatierechten die verbonden zijn aan schenkingen onder levenden uitdrukkelijk buiten het toepassingsgebied van de Conventie vallen. Het interne recht van de twee staten regelt bovendien exclusief de schenkingen onder levenden. De schenking van een contract (zoals vaak wordt toegepast tussen Belgische ingezetenen) door een Belgische ingezetene en een Franse ingezetene zou bovendien onderworpen moeten worden aan schenkingsrechten in Frankrijk en zou ook vanuit Frans standpunt een novatie van het contract met zich meebrengen.

In het licht van zorgvuldige studie en structurering op maat kan het Luxemburgse levensverzekeringscontract in bepaalde situaties de fiscale impact van de successie in een Frans-Belgische context beperken. Om dit te illustreren en om tijdens de Frans-Belgische planning via een levensverzekering bepaalde valkuilen te vermijden, stellen we voor een praktische casus te bespreken.

Praktische casus: fiscale verwerking van een levensverzekering die in een Frans-Belgische context wordt aangegaan

Mijnheer en mevrouw Leduc zijn Belgen die in Lille wonen, terwijl hun twee kinderen, Louise en Victor respectievelijk in Bordeaux en Brussel wonen. Ze willen graag hun pensioen doorbrengen in het Belgische Knokke. Rekening houdend met de internationale context van hun gezinssituatie en om de overdracht van hun patrimonium naar hun kinderen voor te bereiden, hebben ze in het jaar dat ze 72 jaar werden, samen een Luxemburgs levensverzekeringscontract ter waarde van 2,5 miljoen euro afgesloten. Ze zijn gehuwd onder het stelsel van gemeenschap van goederen, en de premies werden gefinancierd aan de hand van gemeenschappelijke goederen van mijnheer en mevrouw, die bovendien de verzekerden van het contract zijn. Louise en Victor worden in het contract als begunstigden aangeduid.

Een tiental jaar later komt mijnheer Leduc, die dan Belgisch ingezetene is, te overlijden. Het levensverzekeringscontract bij OneLife voorziet in haar algemene voorwaarden een standaard aanwasclausule en mevrouw Leduc krijgt de rechten op het levensverzekeringscontract toegewezen. Aangezien ze altijd erg goed advies heeft ontvangen, vloeit uit de structurering van het contract (met name rekening houdend met de hervorming van de successie- en huwelijksstelsels in België) voort dat mevrouw Leduc geen successierechten verschuldigd is over het deel van het levensverzekeringscontract dat zij verkrijgt naar aanleiding van de aanwas van rechten daarvan in haar voordeel. Aangezien mijnheer en mevrouw fiscaal ingezetenen in België zijn, bevinden we ons op dit moment in een Belgisch-Belgische situatie.

Jammer genoeg overlijdt ook mevrouw Leduc enkele jaren later. Haar kinderen, die respectievelijk in België en Frankrijk wonen, ontvangen elk de helft van de waarde van het contract, met een totale waarde van 3,1 miljoen euro.

Welke fiscale verwerking is nu van toepassing op de bedragen die de kinderen ontvangen?

We maken een onderscheid tussen de situatie van Victor, die in België woont en Louise, die in Frankrijk woont:

  • Situatie van Victor

 Victor, fiscaal ingezetene in België, moet dus de helft van een levensverzekeringskapitaal ontvangen krachtens een derdenbeding. Gelukkig heeft OneLife het dossier van zijn ouders bijzonder goed opgevolgd en het fiscaal geoptimaliseerd. Victor zal namelijk uitstekend gebruik kunnen maken van het kapitaal van het levensverzekeringscontract (50% van € 3,1 miljoen), dat hem zou toekomen en waarvoor hij elke vorm van successierecht kan vermijden. Om dit mogelijk te maken heeft zijn mama bij het contract een zogenaamde “post mortem” overdracht van rechten gevoegd, waardoor Victor bij overlijden van zijn moeder als “verzekeringnemer” van het verzekeringscontract wordt beschouwd. Aangezien het contract bij het overlijden van zijn mama wordt ontbonden, zal Victor op het ontvangen kapitaal in de plaats van successierechten enkel schenkingsrechten verschuldigd zijn. Voor dit deel van de planning is de opzet geslaagd: mevrouw heeft tot aan haar dood de controle over het patrimonium behouden, terwijl haar zoon geen belasting van 27% (successierechten in rechte lijn), maar wel van 3% (schenkingsrechten in rechte lijn) zal moeten betalen.

  • Situatie van Louise

Net als voor Victor zouden er, aangezien haar ouders op het moment van hun overlijden fiscaal Belgische ingezetenen in België waren, in België successierechten verschuldigd zijn. Als er geen conventie zou bestaan, zou Louise, als begunstigde die [7] al meer dan zes van de 10 voorbije jaren in Frankrijk verblijft, in Frankrijk successierechten verschuldigd zijn,[8] met een marginale voet van 45%[9] op het bedrag van de betaalde premie (namelijk 2,5 miljoen euro), waardoor er dus een dubbele belasting zou ontstaan.

Dankzij de Conventie die tussen Frankrijk en België werd afgesloten zal echter enkel België het recht hebben om het bedrag van de successie naar aanleiding van het contract te belasten.

Louise zal echter sociale heffingen ter hoogte van 17,2% verschuldigd zijn op de bedragen die daar toen haar ouders nog leefden niet aan onderworpen waren.

Vanuit Belgisch standpunt zal Louise ook aangesteld zijn als begunstigde van de post-mortem overdracht van rechten, ter waarde van 50% van de contractwaarde. Bij het overlijden van haar mama zal ze dus ook een kapitaal ontvangen krachtens een eigenbeding (aangezien ze zowel als verzekeringnemer als begunstigde van het contract wordt beschouwd – op het moment dat haar mama overlijdt). Bijgevolg zullen enkel de schenkingsrechten, die in België in rechte lijn 3% bedragen, verschuldigd zijn.

Vanuit Frans standpunt zal het, aangezien de post-mortem overdracht niet officieel erkend wordt, belangrijk zijn om de juridische en fiscale gevolgen hiervan te analyseren.

Aandachtspunten: Indien het contract voor de leeftijd van 70 jaar van het verzekerde leven zou aangegaan, zou de belasting die [10] Louise in Frankrijk verschuldigd is, niet onder de Conventie vallen en zou deze dus ook niet kunnen toegepast worden.

Deze structuur is maar een voorbeeld van de vele, maar we kunnen besluiten dat de Luxemburgse levensverzekering op die manier de mogelijkheid biedt om, door haar burgerlijke en fiscale voordelen te combineren, een optimale vermogensoverdracht te verzekeren in een grensoverschrijdende context.

Houd er rekening mee dat bovenstaande ontwikkelingen niet meer dan een overzicht zijn van een deel van de gevolgen die een rol spelen in de grensoverschrijdende vermogensplanning en dat de praktische impact van elke structurering geval per geval moet worden geanalyseerd.

De experts van OneLife staan ter uw beschikking om al uw vragen te beantwoorden.

Indien u geïnteresseerd bent in concrete gevallen (case studies), download dan ons e-book  #Succesvolle #Successie Deel I & Deel II

 

Auteurs:

  Fanny PERPERE – Wealth Planner

  Nicolas MILOS – Senior Wealth Planner

 

 

[1] REGLEMENT (EU) Nr. 650/2012 VAN HET EUROPESE PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2012.

[2] Art. 8 van de Conventie.

[3] Art. 3 van de Conventie.

[4] Art. 1 van de Conventie.

[5] Art. 990 I van de algemene belastingwet (“CGI”).

[6] Art. 757 B van CGI.

[7] Art. 4 B van CGI.

[8] Art. 750 ter en 757 B van CGI.

[9] Boven het bedrag van EUR 1.805.677.

[10] Art. 990 I van CGI. – sui generis belasting niet gelijkgesteld met successierechten in Frankrijk.

Duurzaamheid, soliditeit, engagement, internationale aanpak

Sinds 2 januari 2019 maakt OneLife deel uit van APICIL Groep, de 4de grootste groep voor sociale bescherming in Frankrijk, gespecialiseerd in ziekte-/voorzorgverzekeringen, pensioenen, spaarproducten en financiële diensten. Deze overname past in het kader van de internationale ontwikkeling van zijn spaaraanbod via een Luxemburgse levensverzekeringsspecialist, die al meer dan 25 jaar in Europa grensoverschrijdende oplossingen voor vermogensbeheer aanbiedt.

De leuze van APICIL Groep luidt: “Al 80 jaar beschermen en dienen”. Een woordje uitleg over een geëngageerde, stevige en uitgesproken menselijke speler.

APICIL: een perfect evenwicht tussen het economische en sociale luik

Met meer dan 2000 medewerkers die ten dienste staan van meer dan 2,2 miljoen verzekerden is APICIL een mutualiteitsgroep met paritair bestuur. De ziekenfondsen van de groep worden rechtstreeks beheerd door vertegenwoordigers die door de verzekerde personen verkozen zijn. APICIL Groep wordt in zijn geheel dan weer in gelijke delen beheerd door vertegenwoordigers die door de werknemers en grote syndicale werknemersorganisaties worden aangeduid. Dankzij deze specifieke organisatie kunnen het evenwicht en de doeltreffendheid in het beheer van de groep gegarandeerd blijven.

Het is belangrijk op te merken dat de structuur die de Groep leidt een vereniging zonder winstoogmerk is, die niet wordt geleid door een winstlogica om de aandeelhouders te vergoeden. De doelstellingen zijn eerder bescherming, innovatie en excellentie, omdat het de winsten die het genereert continu herinvesteert om doelen van openbaar belang te ondersteunen en nieuwe oplossingen te ontwikkelen die voordelen opleveren voor zijn partners en klanten. Het is dus een virtueuze cirkel waarin waardecreatie centraal staat, met een nadruk op het handhaven van een balans tussen sociale actie en economische prestaties.

Een veelzijdig aanbod, uiteenlopende expertises

APICIL Groep werd in 1938 opgericht en werd in de eerste plaats ontwikkeld rond de activiteit gezondheid en voorzorg: ziekte-aanvullingen, overlijdensverzekeringen, afhankelijkheidsvoorzieningen, invaliditeitsdekkingen … Van daaruit wil de groep een aanvullende kwaliteitsbescherming aanbieden, aangepast aan de evoluerende behoeften van de sociale partners, zowel patronale organisaties als beroepssyndicaten. In dit kader is nabijheid een cruciale factor, om de behoeften goed te kunnen identificeren en voor elk innoverende en pertinente oplossingen voor te stellen.

Om de behoeften rond gezondheid, welzijn en professionele prestaties goed te begrijpen, voert APICIL Groep sinds verschillende jaren onderzoeken en experimenten uit in dit gebied: overleg en dialoog met cliënten, oprichting van de welzijnsindex op het werk (Indice de Bien-être au Travail – IBET) of nog de oprichting van de zetel “Gezondheid en prestaties op het werk”: het zijn allemaal voorbeelden van dit engagement ten gunste van gezondheid en preventie.

Het aanvullende pensioen is de 2de historische pijler van APICIL Groep, die zowel de bedrijven wil begeleiden in de uitwerking van oplossingen voor aanvullend pensioen, die beantwoorden aan de reglementaire ontwikkelingen, als hun werknemers, door hen tijdens heel hun carrière gepersonaliseerd advies te verstrekken.

De laatste pool rond sparen en financiële diensten werd iets minder dan 10 jaar geleden ontwikkeld, en biedt een gevarieerd aanbod aan spaarproducten en geavanceerde oplossingen voor financieel beheer aan een gediversifieerd cliënteel, hetzij rechtstreeks of via geprivilegieerde partners, zoals adviseurs voor vermogensbeheer. Het is in deze laatste divisie dat de overname van OneLife past, om de ontwikkeling van de activiteiten van de groep rond vermogensbeheer in Europa te versnellen, aan de hand van Luxemburgse levensverzekeringscontracten die in het kader van “Vrije Dienstverlening ” worden aangeboden aan een mobiel en internationaal cliënteel.

Een gestage groei, een financiële leefbaarheid 

Met een omzet van 2,4 miljard euro in 2017 voor verzekeringen van personen en financiële diensten en een totaal bedrag aan beheerd vermogen van 13,6 miljard euro, geniet Apicil Groep van een opmerkelijke groeidynamiek in al zijn divisies. Deze worden met name gestuwd door het stappenplan “DEFIS 2020” dat in 2017 werd gelanceerd en dat er met name naar streeft de groep tegen 2020 in de kijker te zetten door zijn innovatie en uitmuntendheid.

Tot slot bevestigt de solvabiliteit van 233% de soliditeit en financiële gezondheid van deze groep. Het rapport dat begin 2019 door Moody’s over APICIL Prévoyance werd overhandigd, beloont deze financiële soliditeit met stabiele vooruitzichten met een A3-quotering.

Volgens Moody’s weerspiegelt deze quotering “de stevige positie van APICIL Groep op de Franse markt voor gezondheid en voorzorg, zijn gediversifieerde productaanbod met een laag risico en goede kapitalisatie”.

APICIL - A committed and socially responsible player

Een geëngageerde en sociaal verantwoorde speler

De groep streeft ernaar om een positieve dynamiek te creëren op basis van solidariteit, herverdeling in de reële economie en maatschappelijke actie om de gemeenschappelijke belangen van bedrijfsklanten, verzekerden en de maatschappij als geheel te behartigen. Als bewijs voor dit engagement besteedde APICIL Groep in 2017 meer dan 16 miljoen euro in maatschappelijke aandelen met name ten voordele van mantelzorgers, gezondheid en preventie in bedrijven, arbeidsongeschiktheid en tewerkstellingsreïntegratie.

Parallel aan dit maatschappelijke engagement ontwikkelt de groep een uitgebreid beleid om haar werknemers te betrekken, bedrijven te ontwikkelen en actie te ondernemen voor het milieu.

De relevantie van haar engagementen ten voordele van duurzame ontwikkeling, de robuustheid van haar besturingsmodel, de stevigheid van haar aanpak rond maatschappelijke verantwoordelijkheid werden recent erkend door het ratingbureau Vigeo Eiris, dat APICIL Groep een algemeen cijfer van 54/100 toekenden, wat overeenkomst met een “overtuigende” uitvoering.

Vigeo Eiris beoordeelt de prestaties op het vlak van milieu, maatschappelijke elementen en behoorlijk bestuur en analyseert hierbij 6 domeinen: milieu, personeelszaken, bestuur, maatschappelijk engagement, mensenrechten en gedrag op de markten. In zijn beoordelingsverslag benadrukt het bureau het geavanceerde niveau van de engagementen van de groep en de inzet daarvan op maatschappelijke domeinen “met name dankzij het efficiënte sociale overleg, de maatregelen gericht op de bescherming van het evenwicht tussen privé- en beroepsleven en het voorkomen van discriminatie”.

Terwijl OneLife zijn groei met erg bevredigende resultaten voor 2018 over de verschillende Europese markten consolideert, zijn de kracht, waarden en het engagement van APICIL stuk voor stuk factoren die de integratie van OneLife binnen de groep faciliteren. Bovendien zal de combinatie van expertise en vaardigheden synergieën bevorderen om te voldoen aan de primaire doelstelling: het OneLife-merk verder ontwikkelen op de Europese markt, waardoor het op lange termijn waarde creëert voor zijn partners en cliënten, in een klimaat van respect en efficiëntie.

Meer informatie over APICIL Groep : www.groupe-apicil.com

Frankrijk en België op elkaar afstemmen

In het licht van een onmiskenbaar toenemende mobiliteit van gezinnen is het afhandelen van nalatenschappen complexer geworden, waarin in heel wat gevallen tegenwoordig een internationaal element verwerkt zit. De verblijfplaats van de overledene, de erfgenamen of nog de plaats waar de goederen zich bevinden, kunnen op het moment van de successie leiden tot een dubbele belasting. Daarom is het belangrijk te onthouden dat bij internationale successieplanning zowel op het burgerlijke als het fiscale element onder de loep moeten genomen worden.

Luxemburg is daar, ondanks zijn internationale kennis en zijn producten die aan deze mobiliteit aangepast zijn, geen uitzondering op. De successieplanning aan de hand van levensverzekeringscontracten moet daarom ook met de nodige voorzichtigheid uitgevoerd worden om te vermijden dat er bij de afwikkeling van de contracten een dubbele belasting wordt geheven. De Luxemburgse verzekeraars zijn gevestigd tussen België en Frankrijk en verwerken heel wat gevallen waar deze twee rechtsgebieden bij betrokken zijn.

Om de moeilijkheden die mogelijk uit een Frans-Belgische vermogensplanning voortvloeien, te kunnen opvangen, moeten we eerst de algemene leidende beginsels uiteenzetten, gevolgd door een korte beschrijving van de successiestelsels die in elk land van toepassing zijn, om uiteindelijk tot een mogelijke afstemming tussen deze landen te komen die een efficiënt kader van vermogensstructurering oplevert.

I. Een burgerlijke harmonisatie zonder fiscale impact

De EU-regelgeving van 4 juli 2012 harmoniseert de regels omtrent bevoegdheid, toepasselijke wet, erkenning en uitvoering van de beslissingen en de aanvaarding en uitoefening van de authentieke aktes in het kader van de successie.[1] Het is van toepassing op lopende nalatenschappen vanaf 17 augustus 2015 en omvat alle aspecten van burgerlijk recht, maar dan specifiek met uitzondering van fiscale, douane- en administratieaspecten.[2]

We onthouden dus dat het perfect mogelijk is dat in het kader van een internationale context het toepasselijke burgerlijke recht verschilt van het fiscale recht ter zake. Een goed dat verworven is krachtens de wet van het ene land, kan daardoor wel belastbaar zijn in een ander land. Aangezien de fiscaliteit rond een levensverzekeringscontract van het ene tot het andere land verschilt, is het belangrijk om in dit stadium de nadruk te leggen op de specifieke stelsels die in Frankrijk en België van toepassing zijn.

 

II. Belastingstelsel van toepassing op levensverzekeringen in Frankrijk

 a. Algemene principes

In principe maken de bedragen die bij overlijden van de verzekerde aan een bepaalde begunstigde worden uitbetaald, geen deel uit van de erfenis, en worden ze bijgevolg uitgesloten uit de berekening van het wettelijke erfdeel en de beschikbare quotiteit.[3] Er bestaan echter wel uitzonderingen, met name als het gaat om duidelijk overdreven premies. Het label “duidelijk overdreven” wordt per geval geanalyseerd, met name rekening houdend met de leeftijd van de intekenaar, zijn gezinssituatie, vermogen en de nuttigheid van het contract.

Bovendien, indien er geen begunstigde wordt vermeld, indien de begunstigde weigert of wanneer de begunstigde vóór de verzekerde is overleden, zullen de door de verzekeraar uitbetaalde bedragen bij de afwikkeling van het contract opnieuw in de erfenis van de verzekerde opgenomen worden en op dezelfde manier aan de successierechten onderworpen worden als de rest van het patrimonium van de overledene.[4]

De Franse wetgever maakt een onderscheid tussen de verschillende types levensverzekeringscontracten, waarop vervolgens bij overlijden van de verzekerde een specifiek belastingstelsel wordt toegepast. Dit stelsel hangt met name af van de datum van intekening op het contract en de leeftijd van de verzekerde op het moment dat de premies betaald worden. Zo zullen de bedragen na specifieke aftrekken onderworpen worden ofwel aan de successierechten (bij wijze van uitzondering), ofwel aan een specifieke inhouding als volgt[6]:

De bedragen die door de verzekeraar gestort worden bij overlijden van de verzekerde, aan zijn/haar echtgeno(o)t(e), Pacs-partner of broers en zussen (volgens specifieke voorwaarden) worden vrijgesteld van successierechten/specifieke rechten, ongeacht de leeftijd van de verzekerde op het moment van betaling van de premies. Voor alle andere begunstigden van een contract dat na 20 december 1991 werd aangegaan en waarvoor de premies werden betaald na de leeftijd van 70 jaar van de verzekerde, zal de toepassing van de successierechten afhangen van de verwantschap tussen de verzekerde en de begunstigde (met een maximumvoet van 45% in rechte lijn vanaf EUR 1.805.677).[7]

Bovendien kan er, nog steeds in het kader van een contract dat na 20 december 1991 werd aangegaan en waarvoor de premies werden betaald na de leeftijd van 70 jaar van de verzekerde, rekening houdend met de toepassing van de successierechten volgens het gemeen recht, de verschillende aftrekken die volgens het gemeen recht beschikbaar zijn, [8]een algemene aftrek van EUR 30.500 worden toegepast. Tot slot is het belangrijk eraan te herinneren dat op kapitalen die bij leven niet aan sociale inhoudingen werden onderworpen, bij overlijden een percentage van 17,2% wordt toegepast.

b. Wanneer zijn de Franse successierechten van toepassing?

Er zijn verschillende criteria die leiden tot de toepassing van successierechten in Frankrijk[9]:

  • Het feit dat de erflater (overledene) zijn fiscale residentie in Frankrijk had op het moment van overlijden;
  • Het feit dat de ergenamen/begunstigden fiscale ingezetenen van Frankrijk waren op de dag van overlijden en dit gedurende minstens zes jaar het geval was in de laatste tien jaren;
  • Het feit dat het overgedragen (roerend of onroerend) goed zich in Frankrijk bevindt.

Bijgevolg, en onder voorbehoud van toepassing van fiscale conventies, zullen de successierechten, wanneer de overledene in Frankrijk gedomicilieerd is, betrekking hebben op het wereldwijde patrimonium[10]. Bovendien kunnen de successierechten, wanneer de overledene bij overlijden niet in Frankrijk gedomicilieerd is en indien de erfgenamen/begunstigden in Frankrijk gedomicilieerd zijn, van toepassing zijn op het wereldwijde patrimonium[11] of indien noch de overledene, noch de erfgenamen/begunstigden in Frankrijk gevestigd zijn, enkel op de goederen die zich in Frankrijk bevinden[12].

 

III. Belastingstelsel voor levensverzekeringen in België

a. Algemene principes

De fiscale implicaties van het openen van een nalatenschap bij overlijden omvatten zonder twijfel de verplichting voor de erfgenamen om de successierechten te betalen die zijn berekend op basis van de successie-aangifte die eerder door de erfgenamen is ingediend, binnen 5 maanden na het overlijden van de overledene. De berekening van het bedrag van deze successierechten gebeurt in de eerste plaats door het Gewest (Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Waals Gewest, Vlaams Gewest) waar de successieverklaring werd ingediend, met name het Gewest waar de erflater zijn laatste fiscale domicilie had gevestigd. Vervolgens zal de verwantschap die tussen de erflater en de rechthebbenden van de erfenis bestaat, bepalend zijn voor het tarief van de successierechten dat moet worden toegepast. Successierechten zijn in België een regionale bevoegdheid en variëren van 3 tot 80%.

In het bijzonder voor de levensverzekering is het dankzij de structuur van het contract mogelijk om successierechten die normaal gezien van toepassing zijn bij het openen van de successie, te vermijden. In die zin is de regionalisering van België niet iets wat de zaken vergemakkelijkt.[13] We onthouden in het bijzonder de (soms verrassende) standpunten van de bevoegde administratie op het vlak van bepaling, controle en ontvangst, of nog terugbetaling van de successie- en registratierechten in het Vlaamse Gewest.[14]

De artikelen van het Wetboek Successierechten ter zake (Waals Gewest en Brussels Hoofdstedelijk Gewest) en het Vlaamse Wetboek Fiscaal Recht (Vlaams Gewest) onderwerpen het derdenbeding aan successierechten.[15] Deze bijzonder pertinente element is een essentieel criterium om een vermogensplanning te kunnen uitwerken. Uit de geldende wetteksten blijkt namelijk dat een derdenbeding noodzakelijkerwijs moet worden opgenomen in een levensverzekeringscontract waarbij de verzekeringnemer een andere persoon is dan de begunstigde.

Een eerste manier om successierechten te vermijden door gebruik te maken van de structuur van het levensverzekeringscontract zou bijvoorbeeld zijn om een derdenbeding om te zetten naar een (niet-belastbaar) eigenbeding, aan de hand van het mechanisme van overdracht van rechten op het contract (iets wat gewoonlijk een “schenking” van het contract wordt genoemd). Daaruit vloeit een potentiële toepassing van schenkingsrechten voort (3% of 3,3% in rechte lijn, afhankelijk van het Gewest), waardoor elke toepassing van successierechten uitgesloten wordt.

b. Wanneer zijn in België successierechten van toepassing?

De toepassing van successierechten in België kan als volgt worden onderscheiden:

  • Indien de overledene op het moment van overlijden fiscaal in België gedomicilieerd was, zijn er successierechten verschuldigd over het wereldwijde patrimonium, na aftrek van schulden die op deze goederen rusten.
  • Indien de overledene op het moment van overlijden fiscaal in het buitenland gedomicilieerd was, zijn er successierechten verschuldigd over de waarde van de onroerende goederen die in België gevestigd zijn. De schulden die op deze goederen rusten, zijn onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar. Er zijn progressieve percentages van toepassing, die variëren naargelang het gewest (Brussel, Vlaanderen, Wallonië). We zullen het meer specifiek hebben over de mutatierechten.

Het criterium dat essentieel is om te bepalen of er in België successierechten worden geheven, blijft bijgevolg het fiscale domicilie van de overledene (niet alleen in België, maar verderop ook het Gewest waar het betreffende fiscale domicilie in België gevestigd is).[16]

We stellen bijgevolg vast dat de criteria voor de koppeling van de fiscale bevoegdheid voor wat de successierechten betreft, van het ene tot het andere land variëren. Frankrijk en België zijn geen uitzondering op deze vaststelling. Rest ons nog om na te gaan of een efficiënte fiscale afstemming tussen deze twee stelsels haalbaar is… Dit zal in een volgende bijdrage worden geanalyseerd.

Indien u geïnteresseerd bent in concrete gevallen (case studies), download dan ons e-book  #Succesvolle #Successie Deel I & Deel II

 

Auteurs:

 Fanny PERPERE – Wealth Planner

 Nicolas MILOS – Senior Wealth Planner

 

 

[1] REGLEMENT (EU) Nr. 650/2012 VAN HET EUROPESE PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2012

[2] REGLEMENT (UE) Nr. 650/2012 VAN HET EUROPESE PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2012, artikel 1.1.

[3] Art. L 132-12 Code des assurances (“C. ass. “).

[4] Art. L 132-11 C. ass.

[5] Art. 757 B du code général des impôts (“CGI”)

[6] Art. 990 I CGI

[7] Bedrag van toepassing voor het jaar 2019

[8] Art. 779 CGI en art. 788 CGI

[9] Art. 750 ter CGI

[10] Art. 750 ter 1° CGI

[11] Art. 750 ter 3° CGI

[12] Art. 750 ter 2° CGI

[13] Wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van gemeenschappen en gewesten.

[14] In dit verband wordt verwezen naar een eerdere bijdrage onder de titel: “Civiele hervorming in België: VLABEL past zich snel aan… misschien zelfs te snel”, N. MILOS.

[15] Artikel 8 van het Wetboek Successierechten; artikel 2.7.0.1.6 van het Vlaamse Wetboek Fiscaal Recht.

[16] Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Waals Gewest of Vlaams Gewest. We merken op dat als het fiscale domicilie van de overledene in de loop van de 5 jaren voorafgaand aan zijn/haar overlijden in meer dan één Belgisch Gewest gevestigd was, de percentages die van toepassing zijn, deze van het Gewest waar hij/zij het langste zijn/haar fiscale residentie had, zullen zijn.

 

Overzicht en toepassing

Op 20 maart van dit jaar ondertekenden Frankrijk en Luxemburg een nieuwe fiscale conventie (de “Conventie”). Dit nieuwe akkoord kadert in de ontwikkelingstrends binnen het BEPS-project (“Base Erosion and Profit Shifting” – basiserosie en winstverschuiving) op initiatief van de OESO (“Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling”). Deze nieuwe onderhandelingen en de volledige herziening van de conventie die in 1958 werd afgesloten (waaraan later 4 aanhangsels werden toegevoegd) duidt aandat men nieuwe internationale fiscale normen wil invoeren, die conform zijn met het nieuwe model dat in 2017 door de OESO werd uitgewerkt.

Luxemburg en Frankrijk zijn gestart met de interne ratificatieprocedure die voor elke staat eigen is. De uiteindelijke afhandeling ervan zou daarom slechts een kwestie van weken zijn, in die mate zelfs dat de conventie naar alle waarschijnlijkheid al op 1 januari 2019 van toepassing zal zijn.

  1. Overzicht van de belangrijkste maatregelen

De belangrijkste doelstelling van deze Conventie die dubbele belasting tegengaat, is uiteraard het wegwerken van situaties waar er mogelijk dubbele belastingen kunnen optreden binnen een grensoverschrijdende context, maar dat is niet het enige. Volgens de geest van de tekst wil men ook potentiële situaties bestrijden, waar geen belastingen worden geheven, met name via dubbele vrijstellingen. In dit verband zou de inleiding nuttig kunnen zijn om de inhoud van de verschillende artikels te interpreteren.

Bovendien is er nu, geheel tegen de gewoonte in, ook een protocol dat een belangrijke nieuwe rol speelt en vooral gericht is op de maatregelen die misbruik bestrijden.

  1. Mechanismen die dubbele belasting wegwerken

De methode die in de Conventie voorzien is om dubbele belasting weg te werken, is de methode van belastingkrediet (verrekeningsmethode) en vervangt de huidige vrijstellingsmethode.

De vrijstellingsmethode is een methode die in een potentiële situatie van dubbele belasting de aanslag wegwerkt. In het geval van een inkomen dat afkomstig is uit een bepaald land en bijvoorbeeld uitbetaald wordt aan een inwoner van een ander land, zal de conventie bepalen welk land bevoegd is om het inkomen te belasten. In die situatie voorziet Luxemburg gewoonlijk in een totale vrijstelling van inkomstenbelasting als het door de conventie van niet-dubbele belasting niet als bevoegd wordt verklaard.

De methode van belastingkrediet of de verrekeningsmethode voorziet in bovenstaand geval echter niet in een vrijstelling. Dat betekent dat de conventie voor een inkomen uit een bepaald land dat betaald wordt aan een inwoner uit een andere land zal bepalen welk van beide landen bevoegd is om belasting op het inkomen te heffen. Het land dat bevoegd is om inkomstenbelasting te heffen, zal dat ook effectief doen. Het tweede land zal echter zijn recht om belasting te heffen niet verliezen. Het inkomen in kwestie zal meegerekend worden in de belastbare basis van de persoon in dat tweede land, en de persoon zal een belastingkrediet krijgen dat overeenkomt met de belasting die al in het eerste land werd geheven.

Deze methode is minder voordelig dan de vrijstellingsmethode en kan ertoe leiden dat een tweede, residuele belasting wordt toegepast.

Terwijl de verrekeningsmethode voor Frankrijk gewoonlijk de methode is die volgens het interne recht van toepassing is, is deze methode in Luxemburg echter minder algemeen, aangezien daar veel makkelijker de vrijstellingsmethode wordt toegepast.

Deze nieuwe methode die door de Conventie wordt ingevoerd, kan op verschillende niveaus gevolgen hebben, met name voor Franse grensarbeiders, voor landgenoten die dividenden ontvangen die niet in aanmerking komen voor het interne stelsel van moeder-dochtermaatschappij (bv. dividenden die worden uitbetaald door een OPCI – Organisme de Placement Collectif Immobilier – aan een Soparfi – Société de Participations Financières) of voor Franse ingezetenen die Luxemburgse winstaandelen ontvangen.

2. Bepaling van residentie en toegang tot de Conventie

Tot nu toe berustte het concept van residentie voor rechtspersonen vooral op de begrippen van “effectief directiecentrum” en “hoofdzetel”.

Om gebruik te kunnen maken van de bepalingen van de Conventie, zal men effectief aan de belasting moeten onderworpen zijn. Een vrijstelling of erg lage belastingvoet kunnen leiden tot een weigering van de hoedanigheid van ingezetene in het kader van de Conventie. Wat dit betreft is er geen verrassing, want dit is slechts een bevestiging van de moderne interpretaties van het begrip residentie, en de recente rechtspraak van de Franse Raad van State.

Paragraaf 2 van het protocol van de Conventie vermeldt echter toegang tot de voordelen van de bepalingen betreffende dividenden en intresten voor OPC’s (“Organismes de Placements Collectifs”) die gevestigd zijn in een land waar de Conventie van toepassing is, die gelijkgeschakeld zijn met de OPC’s van het andere land (op basis van het interne recht van dat land), tot op het niveau van de rechten die in handen zijn van personen die in een van beide landen gedomicilieerd zijn of een ander rechtsgebied dat een conventie voor administratieve bijstand heeft ondertekend, met het oog op de bestrijding van fiscale fraude en ontduiking. 

3. Antimisbruikbepalingen

De opstelling van deze nieuwe conventie weerspiegelt een duidelijke wens om elk misbruik van deze bepalingen te beperken. Parallel met het begrip rechtsmisbruik, dat in het interne recht van elk land vermeld wordt, erkent dit nieuwe akkoord conventioneel misbruik. Het biedt de contracterende landen de mogelijkheid om de toegang tot de conventie te weigeren aan structuren die als hoofddoel hebben gebruik te maken van de conventionele voordelen.

Door deze regel van Principal Purpose Test (“PPT”) in te voegen, komt er meer nadruk op de noodzaak om de grensoverschrijdende structurering economisch te rechtvaardigen.

4. Bepaling van stabiele vestiging

Ook hier breidt de Conventie het begrip stabiele vestiging uit door te stellen dat een afhankelijke tussenpersoon die handelt voor rekening van een onderneming die in het andere land gevestigd is – zelfs zonder handtekeningsbevoegdheid – over de nodige basis voor stabiele vestiging beschikt, indien vaststaat dat hij een doorslaggevende rol heeft gespeeld in het afsluiten van het contract. Zijn rol moet beperkt blijven tot voorbereidende en randactiviteiten. Deze nieuwe bepaling is van groot belang voor banken en verzekeringsmaatschappijen die werken via de vrije dienstverlening.

5. Vermogensfiscaliteit

Volgens het nieuwe OESO-model zullen de onroerende goederen die deel uitmaken van het vermogen van een ingezetene belastbaar zijn in het land waar het pand zich bevindt.

Als we artikel 6 en 21 samen lezen, zou het volgens de Conventie mogelijk zijn een Luxemburgse ingezetene die via een bedrijf goederen in Frankrijk bezit, vrij te stellen van belasting op onroerend goedvermogen.

6. Verwerking van meerwaarden na overdracht

De meerwaarden die ontstaan uit de overdracht van vennootschapseffecten die overwegend onroerend van aard zijn, blijven belastbaar in het land waar de goederen zich bevinden, wat geen wijziging inhoudt ten opzichte van het aanhangsel van 2014. Het nieuwe element in de Conventie heeft betrekking op het feit dat de analyse van het karakter van “overwegend onroerend” betrekking heeft op elk moment tijdens de 365 dagen die aan de overdracht vooraf gaan.

Ander belangrijk punt: de meerwaarden die voortvloeien uit een overdracht door een natuurlijke persoon die rechtstreeks of onrechtstreeks meer dan 25% van het kapitaal bezit van een vennootschap gevestigd in een contracterend land, in dat land belastbaar is indien de overdrager op enigmoment tijdens de vijf jaren voorafgaand aan de overdracht ingezetene was van dat land. Het wordt interessant om de aansluiting van deze conventionele bepaling op de wijziging van de Franse “Exit Tax” op te volgen, wanneer deze in het kader van het financiële wetsontwerp voor 2019 wordt goedgekeurd.

7. Uitbreiding van het begrip van “dividend”

Op basis van de Conventie is het begrip dividend uitgebreid naar alles wat onderworpen is aan het stelsel van dividenden in het land waar de vennootschap die het dividend uitbetaalt, gevestigd is. Bijgevolg zullen inkomsten die als uitbetaald worden beschouwd en andere liquidatiebonussen volledig onder het begrip van dividenden, zoals het in de Conventie opgenomen is, vallen.

De inhouding van 15% bij de bron, waarvan in artikel 10 sprake is, blijft gelijkaardig aan deze die in de vorige conventie van toepassing was. Volgens de Conventie is vrijstelling van inhouding aan de bron trouwens toegestaan op dividenden betaald aan residentiële vennootschappen die over een periode van 365 dagen minstens 5% van het maatschappelijke kapitaal bezitten van de vennootschap die de betaling doet.

Het nieuwe element zit in dividenden die door bepaalde vehikels van vastgoedinvesteringen worden uitbetaald, zoals SIIC’s (“sociétés d’investissements cotées”) of OPCI’s (“organismes de placement collectif immobiliers”), waarop een hogere inhouding aan de bron zal worden toegepast. Zo zal op dividenden die via dergelijke vehikels worden uitbetaald een inhouding aan de bron van 15% verschuldigd zijn wanneer de effectieve begunstigde een rechtstreekse of onrechtstreekse participatie van minder dan 10% in het kapitaal heeft, maar 30% wanneer die drempel overschreden is.

8. Rente

Inkomsten uit rente zullen niet langer onderworpen worden aan bronbelasting, in tegenstelling tot de vorige conventie, die voorzag in een inhouding van 10%. Belangrijk is echter op te merken dat de Conventie overmatige rente (die het arm’s length-beginsel niet respecteert) uitdrukkelijk uit dit stelsel uitsluit.

  1. De toepassing van de nieuwe conventie in het licht van de grensoverschrijdende levensverzekering

Op basis van bovenstaande ontwikkelingen is het interessant op te merken dat de nieuwe conventie over het algemeen strenger en minder voordelig is voor de ingezetenen van beide landen.

De impact van deze conventie zou voor bepaalde vastgoedstructuren groot kunnen zijn. Hoewel het belastingrecht nog steeds toebehoort aan het land waar het pand gevestigd is, behoudt het land van residentie toch zijn belastingrecht en wordt de dubbele belasting dan weer weggewerkt dankzij een belastingkrediet in Frankrijk.

Deze nieuwe conventie besteedt dan weer weinig aandacht aan het stelsel van grensoverschrijdende levensverzekeringen en is zelfs gunstig voor Franse verzekeringnemers die verstandig hebben geïnvesteerd in levensverzekeringspolissen zoals deze die door OneLife worden aangeboden.

Zij zullen namelijk kunnen profiteren van het groepseffect (de veelheid aan verzekeringnemers die via OneLife beleggen) als het gaat om inhouding aan de bron voor inkomsten uit verzekeringspolissen, met name via:

  • De integratie van een stelsel dat gelijkaardig is aan dat van moeder-dochtermaatschappij in de conventie, die een totale vrijstelling van inhouding aan de bron toestaat voor dividenden die via verzekeringspolissen worden uitbetaald;
  • het behoud van een verlaagde inhouding aan de bron voor gewone dividenden die niet onder bovenstaand stelsel van moeder-dochtermaatschappij kunnen gebracht worden;
  • de annulering van inhouding aan de bron voor rente die op levensverzekeringspolissen wordt betaald.

Dankzij deze bepalingen wordt de Luxemburgse levensverzekering nog aantrekkelijker ten opzichte van andere mechanismen voor patrimoniumstructurering, vooral – maar niet alleen – in het kader van onroerend goed.

Tot slot beschikt de levensverzekering in het licht van de antimisbruikbepalingen over een bijkomende troef, omdat het een element voor patrimoniale overdracht is, dat bovendien onder een aantrekkelijk fiscaal stelsel valt.

 

Houd er rekening mee dat bovenstaande ontwikkelingen niet meer dan een overzicht zijn van een deel van de bepalingen in de nieuwe conventie tussen Frankrijk en Luxemburg en dat de praktische impact van deze maatregelen per geval moet geanalyseerd worden.  De experts van OneLife staan te uwer beschikking om al uw vragen te beantwoorden.

 

Authors:

 Fanny PERPERE – Wealth Planner 

 Jean-Nicolas GRANDHAYE – Corporate Counsel 

Klaar om te beleggen in niet-traditionele activa voor de toekomst van jou en je familie?

Via onze reeks ontdekten de gezinnen Van Dewael, Leroux en García bij het uitstippelen van hun toekomst stuk voor stuk de voordelen van beleggen in niet-traditionele activa. 

De toegang tot activa zoals privaat vermogen, vastgoed, securitisatievehikels en holdingmaatschappijen opent de deur naar een wereld van opportuniteiten op het vlak van beleggingen. Een gepersonaliseerd beleggingsplan van OneLife kan de traditionele en niet-traditionele opties combineren in één levensverzekeringscontract, met daarbij het voordeel van successieplanning, grensoverschrijdende overdraagbaarheid bij verhuizing en hogere beschermingsniveaus voor de belegger. Dit is Essentiële rijkdom op zijn best.

Waar wacht je nog op? Download ons => e-book  en onze => checklist om meer te weten over niet-traditionele activa en hoe ze voor jou en je familie een troef kunnen zijn.

 

Onroerend goed of levensverzekering: u moet geen keuze meer maken!

Moet ik eerder investeren in vastgoed of in een levensverzekering? Tik-tak, tik-tak… Er is geen dilemma meer… u kunt het allebei doen!

U hoeft zich de vraag niet meer te stellen, de oplossing ligt voor de hand: u kunt nu perfect investeren in vastgoed via uw levensverzekeringscontract!

Net zo goed als u uw goudstaven of petroleumvaten niet fysiek naar de verzekeringsmaatschappij kunt brengen, kunt u uw huis uiteraard ook niet als levensverzekeringspremie aanbrengen!

Maar wat kunt u wel doen?

Overzicht van de beleggingsmogelijkheden en het juridische en fiscale stelsel om vastgoed te beleggen in een levensverzekering:

  1. De beleggingsmogelijkheden

Nu het rendement van gegarandeerde fondsen daalt, wenden steeds meer mensen zich tot performante beleggingen met een beperkt risico.

Waarom zou u in vastgoed investeren via uw levensverzekerings-contract?

Of het nu gaat om een beter resultaat na te streven, of om een veilig actief met een beperkt risico in portefeuille te houden, of uw spaargeld meer dynamiek te geven, te genieten van een aantrekkelijk fiscaal voordeel in vergelijking met een rechtstreeks actief of om een actief te hebben dat buiten de successie valt: het zijn allemaal goede redenen om via uw levensverzekeringspolis in vastgoed te beleggen!

Voor een beperkte investeringsbedrag kunt u een veilig actief in portefeuille hebben, omdat het gebaseerd is op een gediversifieerd immobiliënpark met kantoren, kinderdagverblijven, ziekenhuizen, rusthuizen… wat u ook bevrijdt van beheersbeperkingen (onbetaalde huurgelden, afwezigheid van huurders, bezoeken enz.) en een opbrengst van gemiddeld 5% per jaar oplevert via een gemeenschappelijke benadering!

In welke onroerende activa kunt u beleggen?

U bent wellicht vertrouwd met de termen SCPI (Société Civile de Placement Immobilier) OPCI (Organisme de Placements Collectifs Immobiliers), SIIC (Société Immobilière Règlementée) in Frankrijk en GVV (Gereglementeerde Vastgoedvennootschap) in België. Het is ook mogelijk in vastgoed te beleggen via al dan niet genoteerde vastgoedfondsen, of uw persoonlijke immobiliënpark in een vennootschap onder te brengen en de eigendomstitels in uw verzekeringscontract op te nemen.

U ziet het: mogelijkheden en variaties genoeg. Hier willen we de juridische en fiscale stelsels bespreken voor het aanhouden van een Franse SCPI en OPCI en een Belgische GVV in uw levensverzekeringscontract.

  1. Juridisch en fiscaal stelsel voor vastgoedbelegging in een levensverzekering

De vaakst gebruikte beleggingsmogelijkheden voor vastgoed in levensverzekeringen zijn beleggingen in SCPI, OPCI en GVV. Een overzicht:

a. Sociétés Civiles de Placement Immobilier (SCPI’s)

  • Juridisch stelsel

Sociétés Civiles de Placement Immobilier zijn vennootschappen die zich exclusief bezighouden met de aankoop en het beheer van een immobiliënpark voor commercieel of residentieel gebruik.

Het beheer wordt uitbesteed aan een erkende beheersmaatschappij die zich bezighoudt met de verhuur en het onderhoud van het immobiliënpark.

De bedragen die door de intekenaars gestort worden, zijn bestemd voor de aankoop en het beheer van het immobiliënpark.

In ruil voor de bijdragen (het minimumbedrag van het aandeel bedraagt € 150) stort de maatschappij huurgelden door aan de intekenaars, naar verhouding tot hun bijdragen, na aftrek van lasten die verband houden met het immobiliënpark (onderhoudskosten, huurbeheer, diverse werkzaamheden…).

De belegging verloopt rechtstreeks via de investering in vastgoed, zodat de intekenaars inkomsten uit vastgoed kunnen halen, zonder zich zorgen te moeten maken over het huurbeheer en waarbij ze zelfs met bescheiden sommen kunnen beleggen.

SCPI’s zijn vennootschappen met vast of variabel kapitaal. SCPI’s met vast kapitaal geven nieuwe aandelen uit tot op hun volledige kapitaal is ingetekend, waarna ze als gesloten worden beschouwd. SCPI’s met variabel kapitaal geven dan weer constant nieuwe aandelen uit en annuleren ook aandelen.

  • Fiscaliteit

De SCPI is fiscaal transparant, dit betekent dat elke vennoot individueel wordt getaxeerd over het fiscale resultaat van de vennootschap, voor het percentage aandelen dat hij bezit.

Op de inkomsten uit Franse bron (huurgelden en meerwaarden) die door de SCPI worden gegenereerd en die in eigendom zijn via een verzekeringscontract van OneLife, wordt in Frankrijk vennootschapsbelasting berekend volgens het tarief van 33,33% (een percentage dat in 2020 naar 28%, in 2021 naar 26,5%, en vanaf 2022 naar 25% zal verlaagd worden).

De meerwaarden bij overdracht van titels van een SCPI zijn eveneens in Frankrijk belastbaar, met een inhouding van 33,33% (gelijkgeschakeld met percentage van de vennootschapsbelasting).

b. Organismes de Placements Collectifs Immobiliers (OPCI’s)

  •  Juridisch stelsel

Organismes de Placement Collectifs Immobiliers zijn vastgoedfondsen die aanvankelijk werden gecreëerd om de SCPI’s te vervangen, maar de twee systemen bestaan nu naast elkaar.

Het doel van OPCI’s is te investeren in panden, ze te bouwen, te onderhouden en te verhuren. Ze kunnen ook werkzaamheden uitvoeren en panden verkopen. Daarnaast kan het maatschappelijke doel ook het beheer van andere financiële titels en depots behelsen.

Sinds de wet-Macron van 2017 kunnen OPCI’s via CMF (Code Monétaire et Financier) art. L2014-34 ook in ondergeschikte orde meubels, uitrustingen of andere goederen aankopen die worden toegekend aan de gebouwen in portefeuille en die nodig zijn voor de werking, het gebruik of de exploitatie van het gebouw in eigendom.

Er bestaan verschillende types OPCI’s naargelang het beleggersprofiel en het risiconiveau, zowel professioneel als particulier: specifieke OPCI, OPCI met compartimenten, enz.

De OPCI’s voor professionele beleggers (waar de verzekeringnemers voordeel uit halen) zijn de volgende:

– OPCI opgericht onder de vorm van een beleggingsmaatschappij met overwegend vastgoed en variabel kapitaal (Société de Placement à Prepondérance Immobilière à Capital Variable – SPPICAV)

– en OPCI’s opgericht onder de vorm van een vastgoedfonds (Fonds de Placement Immobilier – FPI).

Deze twee vormen van OPCI’s zijn juridisch gezien identiek van aard, maar hun juridische en fiscale stelsel verschilt.

SPPICAV’s zijn opgericht onder de vorm van Naamloze Vennootschap (of Vennootschap met vereenvoudigde aandelen) met variabel kapitaal: de intekenaar die een aandeel koopt, verwerft eigendomsrechten over de vennootschap voor het percentage van zijn inbreng en een stemrecht tijdens de Algemene vergadering.

FPI’s hebben geen rechtspersoonlijkheid, maar zijn mede-eigendommen. Houders zijn houders van deelbewijzen, niet van aandelen. Ze hebben geen enkel eigendomsrecht over de FPI en hebben geen controle- of beslissingsrecht.

  • Fiscaliteit

De intekening op deelbewijzen van een FPI is vrijgesteld van registratierechten en grondbelasting.

De overdracht, overname van deelbewijzen of aandelen van de OPCI, of de verdeling van de activa van de FPI zijn vrijgesteld van registratierechten en grondbelastingen, behoudens twee uitzonderingen naar aanleiding van artikel 730 quinquies van de CGI (Code Général des Impôts)(eigendom van meer dan 10% van de OPCI voor de koper die een natuurlijke persoon is of 20% voor een koper die een rechtspersoon is), waarvoor er registratierechten ter hoogte van 5% verschuldigd zijn.

SPPICAV’s zijn vehikels die vrijgesteld zijn van vennootschapsbelasting, op voorwaarde echter dat er een verplichte verdeling van hun resultaat over de aandeelhouders is. De inkomsten die door een SPPICAV verdeeld worden, zijn van financiële aard (dividenden) en het belastingstelsel hangt af van de hoedanigheid van de aandeelhouder (natuurlijke of rechtspersoon) en zijn verblijfplaats.

Volgens het interne Franse recht wordt op dividenden die aan niet-residentiële aandeelhouders wordt uitgekeerd, in principe in Frankrijk een inhouding aan de bron van 30% berekend.

Indien de titels via een OneLife-contract worden aangehouden, kan dit percentage, dankzij een conventie tussen Frankrijk en Luxemburg, herleid worden tot 5% voor vennootschappen die dividenden ontvangen ter waarde van minstens 25% van het maatschappelijke kapitaal van de maatschappij die het dividend uitkeert, en tot 15% voor lagere eigendomspercentages.

Volgens de nieuwe conventie die tussen Frankrijk en Luxemburg werd afgesloten, en die normaal op 1 januari 2019 van kracht wordt, is het de bedoeling dat deze percentages zullen evolueren. Zo zullen dividenden die door een OPCI worden uitbetaald onderworpen worden aan een inhouding aan de bron voor een lager tarief van 15%, wanneer de ontvangende maatschappij rechtstreeks of onrechtstreeks minder dan 10% van het maatschappelijke kapitaal van de uitbetalende maatschappij bezit, en volgens het tarief van 30% indien ze meer dan 10% bezit.

De meerwaarden die gecreëerd worden over de overdracht van titels van een SPPICAV zijn in Frankrijk belastbaar, met een inhouding van 33,33% (afgestemd op het percentage vennootschapsbelasting).

Voor wat de fiscaliteit voor beleggingen door FPI’s betreft, verwijzen we naar de fiscaliteit die van toepassing is op SCPI’s (fiscale transparantie).

c. Gereglementeerde Vastgoedvennootschap (GVV)

  • Juridisch stelsel

Het juridische stelsel van de gereglementeerde vastgoedvennootschap wordt beschreven in de bepalingen van de Belgische Wet van 12 mei 2014, die op 16 juli 2014 van kracht werd. Het doel van een GVV is met name ” rechtstreeks of via een vennootschap waarin zij een deelneming bezit, onroerende goederen ter beschikking te stellen van gebruikers en, in voorkomend geval, binnen de grenzen ter zake, andere types “vastgoed” te bezitten“.

Dit type vennootschap oefent een commerciële en operationele activiteit uit, zonder dat ze verplicht is te handelen in het belang van de aandeelhouders, gezien het feit dat het collectieve maatschappelijke belang gebaseerd is op de integratie van deze maatschappelijke structuur in het Belgische juridische landschap.

De GVV is een vennootschap waarvan de effectieve bedrijfsleiders enkel natuurlijke personen zijn en omvat de volledige vastgoedsector: eigendom van vastgoed (en dus zorgen voor het beheer ervan, de stedenbouwkundige regels enz.) op lange termijn, met als doel ze ter beschikking te stellen van gebruikers, voor de bouw of renovatie van panden.  Daarom is de GVV verplicht haar activiteiten zelf uit te voeren, zonder deze uit te besteden aan een andere rechtspersoon. Dit veronderstelt een concrete “substantie” qua operationele teams.

De GVV is opgericht onder de vorm van een naamloze vennootschap of een beursgenoteerde commanditaire vennootschap, waarvan minstens 30% van de aandelen op de markt worden verhandeld (m.a.w. waarbij het stemrecht in handen van het publiek is), en is onderworpen aan de controle van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (i.e. FSMA) en strikte regels rond belangenvermenging.

Een GVV mag echter niet meer dan 20% van zijn actief in eenzelfde vastgoed plaatsen. Een diversiteit in de investeringen is bijgevolg belangrijk. Deze beperking kan echter in uitzonderlijke gevallen worden omzeild, na een gemotiveerd advies van de FSMA.

  • Fiscaliteit

De GVV  is niet onderworpen aan vennootschapsbelasting in België, onder uitdrukkelijke voorwaarde dat ze minstens 80% van haar netto-opbrengst uitkeert in de vorm van dividenden.

De roerende voorheffing op de dividenden bedraagt 30%. Er kan echter wel, afhankelijk van de investering van de betrokken GVV, een “verminderde” voorheffing van toepassing zijn. We denken met name aan GVV’s die investeren in gebouwen voor gezondheidszorg. 

Indien men via een levensverzekeringscontract van OneLife deelbewijzen in een GVV heeft, kan men als belastingplichtige onder de paraplu van de levensverzekering alle roerende voorheffing, ter hoogte van 30%, vermijden. Aan de hand van de overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting tussen België en Luxemburg, mag de roerende voorheffing op dividenden in België niet hoger zijn dan 10% of 15%.

Bovendien kan men via een investering in vastgoed onder een levensverzekering het kapitaal laten opbrengen, door de ontvangen opbrengsten opnieuw te investeren, en zo een belastinguitstel te bekomen. De belasting zal namelijk pas toegepast worden bij een partiële of totale afkoop en naargelang de fiscaliteit die op levensverzekeringscontracten van toepassing is: de belastbare meerwaarden bij afkopen worden a rato berekend, rekening houdend met het deel van het kapitaal dat wordt afgekocht.

Sinds 1 januari 2018 worden activa die indirect via een levensverzekeringscontract in eigendom zijn, ook opgenomen in de belastbare basis op het Franse vastgoedvermogen, rekening houdend met de regels die van toepassing zijn op ingezetenen en niet-ingezetenen.

 

Uw professionele adviseur en de experts van OneLife staan tot uw beschikking om u advies te verstrekken rond de beste vastgoedinvesteringen waarop u via uw levensverzekeringscontract op kunt intekenen.

OneLife, dat is nu, of wanneer het u uitkomt!

Auteurs:

 Fanny PERPERE – Wealth Planner

 Nicolas MILOS – Senior Wealth Planner

 Jean-Nicolas GRANDHAYE – Corporate Counsel

 

Je vermogen maximaliseren

Voor vermogende personen (High-Net-Worth Individuals – HNWI’s) is het uitwerken van een vermogensstrategie soms een moeilijke en uitdagende opdracht, vooral voor personen wiens vermogen internationale dimensies aanneemt.

Naast de nood aan een gunstig fiscaal stelsel, hebben deze personen een oplossing nodig die hun vermogen maximaliseert en op lange termijn garandeert.

In Luxemburg worden activa die naar een levensverzekeringscontract worden overgedragen, beheerd volgens een beleggingsstrategie die volledig op de persoon wordt afgestemd.

Volgens de Luxemburgse verzekeringsregels is het zelfs toegestaan om een ruime waaier van onderliggende beleggingen in interne fondsen onder te brengen. Zo krijgen beleggers toegang tot een hele wereld van interessante beleggingsopportuniteiten.

Deze beleggingen kunnen gaan van liquide tot illiquide onderliggende activa, afhankelijk van de beleggingsstrategie en het risicoprofiel van de levensverzekeringspolis. Ze kunnen traditioneel of niet-traditioneel zijn – of een combinatie van beide. 

Je kunt persoonlijke beleggingsinteresses nastreven, investeren in mainstream activa, zowel gereguleerde als niet-gereguleerde opties verkennen… dit alles via een levensverzekeringspolis die op jouw maat gemaakt is, afgestemd op de unieke behoeften van jouw gezin. 

Voor meer informatie over traditionele en niet-traditionele belegbare activa en om onze voorbeelden van => casestudies te lezen.

De Belgische hervorming van het vennootschapsrecht en de burgerlijke maatschap…

Via de wet over de hervorming van het ondernemingsrecht van 15 april 2018 wordt de burgerlijke maatschap een maatschap, en zijn er nieuwe administratieve en boekhoudkundige verplichtingen van toepassing. Deze vorm werd vroeger zo geprezen omwille van haar discretie en eenvoud, maar hebben we nog steeds een onmisbaar en cruciaal instrument voor vermogensplanning?

1. Relevantie van de vennootschapsstructuren in levensverzekeringen

Voordat we meer specifiek overgaan tot de bespreking van de wettelijke wijzigingen in het Belgische landschap voor wat het ondernemingsrecht betreft, is het belangrijk om eerst de relevantie daarvan te plaatsen in de specifieke context van vermogensplanning.

Een specifieke structuur die in deze context wordt aangehaald, is ongetwijfeld de burgerlijke maatschap. Deze wordt gekwalificeerd als een “overeenkomst waarbij twee of meerdere personen onder bepaalde voorwaarden iets gemeenschappelijks oprichten om een of meerdere, welbepaalde activiteiten uit te oefenen, met de bedoeling de vennoten een rechtstreeks of onrechtstreeks vermogensvoordeel te verschaffen” (m.a.w. uitkeringen te betalen aan de vennoten)[1]. De burgerlijke maatschap (nu de maatschap) heeft geen rechtspersoonlijkheid, wat betekent dat ze fiscaal transparant is[2]. Bijgevolg worden de vennoten van de maatschap dus rechtstreeks belast op hun deel van de belastbare inkomsten. Het doel van de maatschap is een normaal beheer van een privévermogen, en dus is het gebruikelijk dat ze niet wordt onderworpen aan vennootschapsbelasting, is er het voordeel van de bevrijdende voorheffing, maar is er ook geen belasting op meerwaarde of inkomsten uit levensverzekeringen.

Een maatschap combineren met een levensverzekeringscontract levert meerdere voordelen op, met name het vermijden van inkomstenbelasting, het vermijden van de toepassing van successierechten middels een voorafgaande schenking en (heel interessant voor de schenker) het behoud van de controle over het vermogen, dit binnen een wettelijk en discreet kader ten opzichte van derden.

2. De Wet van 15 april 2018… Een onschuldige hervorming?

De Wet van 15 april 2018 heeft het begrip van onderneming ingrijpend veranderd, dit om, volgens de Belgische wetgever, te komen tot meer uniformiteit en eenvoud.[3] De burgerlijke maatschap wordt een onderneming in de zin van het Wetboek van economisch recht en wordt voortaan een maatschap genoemd.[4] We merken hierbij meerdere rechtstreekse implicaties op:

  • Verplichting van transparantie, informatie en non-discriminatie: aangezien maatschappen voortaan onderworpen aan een verplichte inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen, zullen ze een ondernemingsnummer toegekend krijgen, dat op alle documenten die ze opmaken, vermeld moet worden[5]. Op deze documenten zal ook het bankrekeningnummer moeten vermeld worden, waar de maatschap titularis van is[6]. Het rechtstreekse gevolg van deze nieuwe openbaarmaking van informatie is dat allerlei informatie over maatschappen voortaan openlijk toegankelijk zal zijn via het internet. Deze informatie omvat uiteraard ook de namen en voornamen van de oprichters. Een inbreuk op deze plicht van inschrijving (en publicatie) zal bestraft worden met een boete die kan oplopen tot 10.000,00 EUR.
  • Boekhoudkundige verplichting: maatschappen zijn onderworpen aan de verplichting om “(…) een boekhouding bij te houden die passend is voor de aard en omvang van hun activiteiten (…)”. Het gaat echter om een vereenvoudigde boekhouding voor maatschappen met een omzet van maximaal 500.000,00 EUR (bedrag bepaald door Koninklijk Besluit)[7]. Maatschappen die vanaf 1 november 2018 worden opgericht, worden onmiddellijk aan deze verplichting onderworpen. Bestaande maatschappen zullen pas vanaf het eerstvolgende volledige boekjaar, dat op 1 mei 2019 start, worden onderworpen.

In dit stadium lijkt het ons dus pertinent op te merken dat de fiscale transparantie en de automatische uitwisseling van informatie elke dag wat meer terrein wint. De Belgische belastingplichtige wordt voortaan aan de hand van deze nieuwe administratieve verplichtingen onderworpen aan een nieuwe verplichting van openbaarmaking. Toch is deze openbaarmaking niet absoluut. Maatschappen zijn in de huidige omstandigheden namelijk niet verplicht om jaarrekeningen neer te leggen, zoals wordt voorgeschreven door het Wetboek van vennootschappen[8]. Bijgevolg is er nog steeds een zekere mate van discretie mogelijk. Maar hoe lang nog?

Dat gezegd zijnde: om een vermogen efficiënt te structureren, moet men niet noodzakelijk gebruik maken van een maatschap, waarvan de administratie zwaarder geworden is. De doelstellingen die worden nagestreefd, zoals vrijstelling van inkomstenbelasting, het vermijden van successierechten, controle en flexibiliteit kunnen ook behaald worden door het gebruik van de levensverzekering op zich, in combinatie met anticipatie, burgerlijke expertise en fiscale kennis.

Voor meer informatie in dit verband kunt u contact opnemen met onze experts bij OneLife.

 Nicolas MILOS – Senior Wealth Planner

 

 

[1] Voormalig artikel 1 van het Wetboek van vennootschappen.

[2] Artikel 2 § 1 zoals gewijzigd door de Wet betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht van 15 april 2018, BS 27 april 2018, gelezen in combinatie met artikel 46 uit het Wetboek van vennootschappen.

[3] De inwerkingtreding van de bepalingen van deze wet werd uitgesteld naar 1 november 2018.

[4] Zoals wordt voorgesteld door artikel 35 van de Wet betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht van 15 april 2018, Belgisch Staatsblad 27 april 2018

[5] Artikel 56 van de Wet van 15 april 2018 betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht.

[6] Artikel 58 van de Wet van 15 april 2018 betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht.

[7] Artikel III.85 van het Wetboek van economisch recht, zoals gewijzigd door de Wet van 15 april 2018 betreffende de hervorming van het ondernemingsrecht.

[8] Zie het nieuwe artikel III.90, § 2, van het Wetboek van economisch recht, gelezen in combinatie met artikel 98 van het Wetboek van vennootschappen.

 

Neem de controle over je vermogen

Elke vermogende persoon (High-Net-Worth Individual – HNWI) heeft een eigen, uniek perspectief rond het beheer van zijn vermogen. Maar het is niet vanzelfsprekend je weg te vinden in de wereld van vermogen en er bestaat geen “one size fits all” oplossing. Een levensverzekering garandeert volledige controle en flexibiliteit in je financiën, of dit nu betekent dat je persoonlijke beleggingsbelangen nastreeft of een duurzame strategie wilt uitwerken voor vermogensoverdracht.

Een levensverzekeringscontract kan aangepast worden aan de behoeften van de polishouder, met verschillende mogelijke onderliggende beleggingsopportuniteiten, die gaan van liquide tot illiquide activa. Dit kan gaan om cash, externe fondsen, interne collectieve fondsen, alternatieve fondsen, financiële holdings en aandelenbeleggingen in start-up bedrijven. Een levensverzekeringspolis kan deze beleggingen op een efficiënte en duurzame manier structureren, wat toegang biedt tot een hele wereld van mogelijkheden.

Voor meer informatie over de verschillende types beleggingsopportuniteiten, klik => hier en lees ons e-book #Succes in #Beleggingen.

Maak kennis met de familie García

María en Juan zijn zestigers die in Latijns-Amerika wonen.

Ze zouden een deel van het vermogen dat ze in de loop der jaren hebben vergaard, investeren in vastgoedprojecten aan de Middellandse Zeekust en ervoor zorgen dat er, als het zover is, goed voor hun familieleden wordt gezorgd.

Hiervoor kregen ze het advies hun investeringen in vastgoed te kanaliseren via een levensverzekeringsoplossing.

Bekijk onze video over de oplossing voor vermogensplanning voor de familie García!

María en Juan kozen OneLife als verzekeraar. Zo hebben ze een specifieke vermogensstructureerder en vastgoedexperts ter beschikking, die hen doorheen het volledige proces begeleiden.

De op maat gemaakte beleggingsstructuur die de familie García met OneLife afsprak, is overdraagbaar, fiscaal efficiënt en flexibel. Bovendien zullen hun persoonlijke wensen rond successieplanning gerespecteerd worden.

Ontdek welke gedetailleerde oplossing werd uitgewerkt voor de familie García, klik => hier!